Abke Haring is een bijzonder geval. 35. Nederlandse van oorsprong, sinds 1997 zo goed als onafgebroken in België bezig. Eerst als student in de Studio Herman Teirlinck. Kort na haar afstuderen als actrice in regies van Luk Perceval. Even later bij Lotte van den Berg, Josse de Pauw en Guy Cassiers. Met haar bleke teint, donker haar en vooral door de intensiteit van haar présence op scène werd ze gaandeweg een opgemerkte verschijning in het theaterlandschap. Intussen schrijft en speelt ze haar eigen oeuvre bij elkaar: Nageslachtsfarce/genocide, Kortstond, HOOP, Linoleum/speed, HOUT, FLOU, TRAINER…
We voeren in januari 2014 een gesprek over acteren in verschillende afleveringen: ze repeteert Hamlet vs Hamlet in een regie van Guy Cassiers. Zij speelt Hamlet. Tom Lanoye schreef een nieuwe tekst: zijn Hamlet is voortdurend ‘op’, het tekstaandeel van het hoofdpersonage is niet van de poes. Abke studeert en repeteert. Ze ziet alle hoeken van de kamer, vertelt ze me. Of schrijven en spelen al vanaf het begin van haar studie bij de Studio hand in hand gingen, wil ik van haar weten.
Abke Haring: “Het begint voor mij veel vroeger, op de middelbare school. Voor het vak Nederlands werd ik gevraagd om dingen te schrijven en die voor te lezen. Bleek dat ik dat goed kon, dat de leraars daarin geïnteresseerd waren. Pas toen en ook later in de Studio ontdekte ik dat ik schrijven en spreken kon combineren, dat ik mijn woorden kon uitspreken op een theaterscène. En dat dit voor mij ‘werk’ kon worden.
Schrijven heb ik altijd gedaan. Die schrijfsels waren voor mij niet zozeer persoonlijke krabbels dan wel poëzie. De eerste jaren op Studio Herman Teirlinck waren heel erg ‘grappen en grollen’, met Chiel Van Berkel, Manou Kersting, Stef Bos… Het ging alleen maar over wie de grappigste kan zijn. Wat is er immers gaver dan iemand aan het lachen brengen? Het was cabaret. Maar daar had ik niet voor gekozen, ik had auditie gedaan voor toneel, men had mij in de kleinkunstafdeling gezet terwijl het mijn overtuiging was dat ik daar kwam voor toneel. Dus ik heb eigenlijk nooit serieuze kost geschreven tot Nageslachtsfarce/genocide in het laatste jaar. Ik dacht dat ik hiermee mijn bruggen zou verbranden. Dat wist ik wel zeker. Tegelijk was die tekst - die gaat over het geestelijk ziek zijn van een moeder - niet alleen serieus, maar ook heel veel lachen. Ik zocht naar een manier waarop ik alles kon laten zien: pijn, maar ook kracht en humor. Ik heb daar de taal gevonden als wapen.”
Keek jij toen naar jezelf als een actrice die je eigen tekst ging doen?
Abke Haring: “Nee, ik heb mezelf nooit als actrice gezien en eigenlijk doe ik dat nog steeds niet. Ik snap het wel steeds meer omdat ik dat nu al elf jaar doe. In mijn opleiding heb ik nauwelijks acteerles gehad, drie weken van Mark Verstraete en dat was het. Voor de rest was er veel muziekles, zoals bij Wannes Van de Velde. En dramaturgie van Gommer Van Rousselt.”
Als je zegt dat je nu onderhand wel weet wat acteren is, wat is het dan?
Abke Haring “Volgens mij is het zo duidelijk mogelijk spreken op een toneel, letterlijk en figuurlijk. Letterlijk zo duidelijk mogelijk spreken én weten wat je zegt. Het gaat erom dat je heel duidelijk een connectie hebt met wat je zegt. Dat het ergens vandaan komt waar jij ‘zit’. Je bent je eigen instrument. Wat je zegt moet van een plek komen die jij bent, wat jij bent, niet ergens naast of achter je. Jij bent het.”
Hoe kijk je naar je werk als actrice bij de verschillende regisseurs die jij intussen al bent tegengekomen?
Abke Haring: “Toen ik met Luk Perceval ging werken in Het kouwe kind, kwam ik net van school en wist ik helemaal niet welk appèl op mij zou gedaan worden. Ik had toen alleen nog maar Nageslachtsfarce gedaan. Ik heb dan goed gekeken naar de mensen om me heen, zoals Koen van Kaam waar ik het liefje moest van spelen. Ik kon niet anders dan dat heel intuïtief doen. Ik herinner me ook een stage tijdens mijn opleiding bij Podium Modern van Manou Kersting waarbij ik telkens aan Kristien De Proost vroeg of ik ‘juist’ speelde, of het dat nu was wat men van mij vroeg. Ik wist bij god niet wat dat eigenlijk was, spelen.
Vervolgens vroeg Luk me voor Turista. De voorstelling speelde in de Bourla, op palen over de parterre, met spiegels en messen, de acteurs geblinddoekt met in het midden een gat om te vallen, met warme svobodaspots net boven ons hoofd. Ik speelde een debiel in plat Nederlands. Ik bewoog me de tyfus, ik viel af, ik at drie bananen per dag, maar ik ‘gaf’ veel te veel, ik wist dat niet totdat ik overspannen raakte. Omdat ik niet kon doseren. Ik weet nu dat ik niet te ver mag gaan. Sindsdien heb ik een soort van alarmbel in mijn hoofd, sport ik ook en let ik op mijn eten.”
Je hebt intussen met Guy Cassiers al een heel traject afgelegd, van Mefisto for ever over Atropa en Bloed & rozen, naar Hamlet vs Hamlet nu. Waar zitten voor jou de grote verschillen?
Abke Haring: “Het grote verschil zit hem in dat Luk verstand heeft van de psyche en daarmee speelt. Guy heeft daar ook verstand van maar hij houdt het in. Die houdt dat voor zich. En die heeft verstand van materiaal.”
Wat betekent dat voor jou als actrice?
Abke Haring: “Dat ik altijd op mijn hoede was bij Luk: ‘Wat gaat er gevraagd worden?’, ‘Wat hangt er in de lucht vandaag?’ Dat is eng, spannend. ‘Wat gaat er gebeuren?’ ‘Gaan we bloot vandaag? Wordt er gezoend, geroepen, geslagen? Wordt er emotionele druk uitgeoefend?’
Bij Guy is dat geen vraag. Daar gaat het in eerste instantie om de vraag ‘kom ik in beeld of niet?’ En dan na een tijd ‘wat kan ik zelf? ‘Wat geef ik?’ ‘Wat kan ik doen?’ Bij Guy gaat het er veel meer om dat jij het moet doen in plaats van dat het je gevraagd wordt… Luk is ook heel stil als regisseur, maar het hangt in de lucht dat het om gevoelens gaat die naar buiten willen. Bij Guy moet je zelf komen met je gevoel. Hij gaat het niet vragen.
Iets wat ik met Guy heb gekregen, is dat ik hem een onbegrensde rauwe eerlijkheid mag geven. Geen bedachtheid. Dat vroeg hij ook van mij in Bloed & rozen. Aan het begin vroeg ik hem om de juiste woorden, en dan zei hij: ‘Je begint met geborgenheid.’ Daar speel ik op. Ik sta daar dan, het doek nog dicht, en ik denk ‘geborgenheid’. Dan krijg je, denk ik, een heel eerlijk iets omdat je geborgen bent, je hoeft niks te spelen. Je bent veilig. Dat is begonnen in Atropa met mijn rol als Ifiginea. Kwetsbaarheid was daar het woord.”
Heb je nu ook zo ’n woord voor Hamlet?
Abke Haring: “Ja, maar dat kan ik je nog niet zeggen.”
Hoever sta je nu met Hamlet, nu je bijna vier weken ver bent in de repetities? Wie is die Hamlet?
Abke Haring: “Ik heb geen idee. Ik ben er niet mee bezig en ik wil er ook niet mee bezig zijn.”
Kan je überhaupt iets vertellen over hoe je het nu aanpakt?
Abke Haring: “Ik zoek naar een vertaling van iets dat heel privé is. Dat probeer ik op te zoeken in een veilige atmosfeer. Ik probeer mezelf te zien, waar ik sta en wie ik ben. Ik probeer mijn eigen gevoelens te peilen, ze vast te houden. Dat doe ik eerst alleen, privé. Als ik dan repeteer, heb ik dat al in mijn hand. Als ik me veilig voel, speel ik daarmee. Dat is heel erg ‘op dat moment’, met lieve mensen om me heen. Als ik me niet veilig voel, zal ik ook niet goed spelen.
Dat werkt voor iedereen anders. De spelers van Toneelgroep Amsterdam (de halve cast komt in deze coproductie van Toneelgroep Amsterdam nvdr) durven zich behoorlijk ‘smijten’ als ze tekst doen. Ik denk dat ik mij vooral ‘smijt’ tussen de tekst door. Voor mij is het belangrijk dat ik die tekst heb, maar dat er nog iets heel anders onder ligt waar ik iets mee doe.
Wat ik alleszins niet wil doen, is spelen met de tekst vanuit de vraag wie Hamlet is. Dat hij een jongen van veertien is die op een bepaalde manier loopt of staat en me afvragen wat hij dan voelt… Dat wil ik allemaal niet doen, ik wil wel heel erg spelen op het moment.”
Hoe gaat dat concreet?
Abke Haring: “Wij werken in dit repetitieproces heel erg versnipperd. Als Guy aan een scène wil beginnen – telkens een sprong in het diepe voor mij - , vraag ik hem wat Hamlet daarvoor heeft meegemaakt. In dit geval was dat een heel erge ruzie met Ophelia. Daar heb ik genoeg aan. Je gaat in dat hoofd zitten: ’ruzie’, ‘je heel erg alleen voelen’… Je blijft in die modus, je zet je woorden klaar, je zit in dat gevoel en komt alles elkaar tegen. Als je je tekst goed kent, heb je daar echt controle over.
Bij Bloed & rozen had ik als Jeanne d’Arc een monoloog die ik zittend op de grond, achteraan op de scène deed. Heel veel ligt dan in mijn ademhaling. Daar zit voor mij heel veel emotie in, je kan heel kort ademen en dan zit het gevoel heel hoog, of je kan rustig ademen. Die monoloog moest ik beginnen met ‘Alleen, verlaten en verraden’, en eens die woorden er waren, dan had ik er wel controle over.”
Maar als je zo’n rol instudeert als Hamlet, moet je toch een bepaald beeld hebben van die figuur?
Abke Haring: “Nee, gewoon niet. Ik heb wel een geheim, maar dat ga ik niet verklappen. Sommige scènes liggen me wel nauw aan het hart, zoals de scène tussen Hamlet en zijn moeder. Ik heb een ding met mijn moeder en Tom Lanoye weet dat. Die scène is niet voor niks geschreven: een moeder, een kind, de moeder die het kind verraadt. Nou, dan heb je mijn bron. In die zware dialoog staan dingen in die ik heel graag wil zeggen. We repeteerden dit onlangs op de Bourlazolder, in tl-licht, met twee stagiaires achter de tafel: hoeveel ‘bloter’ kan je zijn? Hoeveel drempels moet je over? Toch weet ik dan precies wat ik met die moeder wil: we moeten elkaar ráken. Dat wil ik. ‘Beken uw misdrijf, doe boete, toon berouw.’ Daar heb ik wel wat mee.”
Jouw manier van acteren treft door een grote fysieke intensiteit die aan de tekst een grote luciditeit geeft. Hoe puzzel dat bij elkaar?
Abke Haring: “Niet. Ik puzzel dat niet bij elkaar. Zo is mijn leven. Ik huil omdat ik een blad zie dat mooi groen is. Mijn hele leven is waanzinnig intens. Zo ben ik. Waarom spelen? Omdat men mij vraagt om te spelen. Omdat ik ontdekt heb dat dat een job kan zijn. Omdat men dat waardeert, denk ik: ‘Je mag dat stuk van mij zien’. En nog een keer. En nog. Anders had ik dat nooit gedurfd en gedaan. Dat is iets heel persoonlijks maar omdat dat zich afspeelt binnen het instituut van het theater - met zijn codes van deuren die opengaan en het licht dat op gaat - mag je dat stuk van mij zien. Maar dat is wel heel duur, kostbaar. Het is iets heel eerlijks, dat ik nooit geleerd heb om af te schermen. Ik kan soms erg jaloers zijn op mensen die dat allemaal kunnen ‘spelen’.”
Zeg je nu: “Ik speel het niet”?
Abke Haring: “Nee, ik speel het nooit. Kan ik niet. Wil ik ook niet. Ik ga er elke keer helemaal door. Iedereen om mij heen op scène weet dat ook wel. Het blijft heel dubbel: ik speel het niet, maar anderen doen dat wel, en die kom je dan tegen. Ik denk dan: ‘Waar ben je? Ik hoef niet dat spel te zien, ik wil jou zien’. Maar ik heb inmiddels ook geleerd dat het gewoon spelen evenzeer oké kan zijn. Toch moet ik zeggen dat ik weinig mensen op scène echt tegenkom. Ik heb daarom ook altijd een soort van schaamte over hoe ik het aanpak. “
Je eigen werk wordt vaak geassocieerd met performance terwijl je hypertalige actrice bent, hoe zit dat?
Abke Haring: “Als ik eigen voorstellingen maak, vind ik dat het meest gezegd wordt in stilte. Zo sta ik ook in het leven: voelen en zijn. En ook heel veel lullen, maar dat doe je omdat je mensen om je heen hebt. Voelen en zijn is een veel groter deel van wie ik ben. In de stilte kan je zoveel doen: hoe je elkaar aankijkt, waar je staat, ben je ver, ben je dichtbij? Je houding: ben je zeker, ben je onzeker? Daar ligt het voor mij. Ook in foto’s…Ik hou van foto’s zonder mensen. Foto’s praten ook niet, ze spreken in stilte.
Omdat ik heel veel dingen wil vertellen en daarvoor het woord gebruik, heb ik een probleem. Want woorden hebben een kleur, een verleden, een plaatsing, ieder heeft er een ander beeld bij etc. Eigenlijk zou ik veel liever beelden maken of bewegingen en toch zijn het steeds weer de woorden die komen. Bovendien zijn er veel te veel woorden en er is veel te veel wat ik wil vertellen, namelijk gevoelens, momenten, gedachten, adempauzes, een heel hoofd vol… Dat alles moet worden samen geduwd in woorden, en dat worden er dan nog maar drie, want gaan lullen dekt de lading niet. Niks dekt de lading, iets anders moet de lading dekken, en dat is dan het lijf…”
‘Triptheater’ is een term die meer dan eens valt over jouw werk? Kan je daar wat mee?
Abke Haring: “Eerst dacht ik dat het onzin was, maar ik snap wel dat je er een naam moet op plakken; nu ben ik er wel blij mee omdat het mensen heel duidelijk een ‘handvat’ geeft. Vooral bij HOUT waar ik op het scherpst van de snee ooit gewerkt heb. Die voorstelling is voor mij een ‘eye opener’ geweest, omdat ik daar echt gedurfd heb helemaal te maken wat ik wilde maken, namelijk kleuren. Als ik aan die voorstelling terugdenk, zie ik alleen kleuren: van schemerkleur over lichtblauwig naar rode tinten. Het was een schilderij. Zo wil ik tien voorstellingen maken en dan doodgaan. Het gaat natuurlijk over relaties tussen mensen, maar ik wil het daar niet gewoon over hebben, wel op een onderbewust niveau. En dan is triptheater wel een goeie titel.”
Als je met andere acteurs werkt aan je eigen teksten, waaraan werk je dan het meest?
Abke Haring: “Toen ik begon te werken met Han Kerckhoffs aan FLOU, vroeg hij me om hem heel duidelijk uit te leggen wat ik van hem wilde. Het was voor hem een vreemde manier van ‘zijn’ op theater. We zijn heel erg gênante improvisaties gaan doen omdat ik geen woorden had om hem duidelijk te maken hoe ik wilde dat hij ‘was’ op scène, hoe hij moest ‘staan’. Ik ben nu nog steeds aan het leren hoe ik dat moet uitleggen of benoemen. Wat bedoel ik precies als ik aan iemand vraag om te ‘staan’? Bovendien moet die acteur het wel zo kunnen doen dat hij zich vrij voelt, want dat is wat ik voel als ik daar ‘sta’. Vrij om te doen wat ik wil op dat podium, te beslissen of ik stil sta of niet. Ballen, dozen, kostuums heb ik aangesleept in die improvisaties met Han. En al doende kwamen we in een staat van totale eerlijkheid naar elkaar. We kwamen erachter dat het ging om die eerlijkheid, die gevoeligheid voor elkaar. Van daaruit zijn we tekst gaan doen: kijken, niet naar elkaar, maar naar voor. Naarmate er steeds minder tekst is in die voorstelling, ging het voor hem steeds meer over het pure voelen, en over het fysieke daarvan: traag wandelen en bewegen… Na afloop van de voorstelling moesten we elkaar altijd even in de ogen kijken, hij was daar erg emotioneel van. Dat was op een bepaalde manier super nieuw voor hem en daar word ik dan heel erg gelukkig van omdat Han een acteur is die al zoveel gedaan heeft.”
Je bent zelf ook bijzonder fysiek aanwezig in je eigen stukken…
Abke Haring: “Ik ben in mijn eigen werk een soort van vertaler: ‘Durf te zien!’. Dat is eigenlijk wat ik speel. ‘Kijk naar me, blijf bij me, kijk.’ In HOOP is het hoofdpersonage radeloos, wanhopig. Het gaat om iemand die iets wil (van een moeder), maar het lukt niet. Ze zegt: ‘Spreek tegen me, laat je zien’, maar het lukt niet. Linoleum/speed – een dialoog tussen een dochter en haar moeder – is: ‘Ik ben sterk, ik ben sterk, ik ga er een punt achter zetten maar dat punt duurt heel lang’. Kortstond – een stuk voor twee broers en een huis - is ‘déjà vu’, ‘terugkijken naar hoe het ging’. FLOU – over een man en een vrouw - is de onmogelijkheid van samenzijn en het onmogelijk maken door samen te zijn. TRAINER is het zoeken naar een inzicht en dat uiteindelijk toelaten, daar niet bang voor zijn. Dat houdt me nu veel bezig, inzicht, spiritualiteit.”
Kan je dat uitleggen?
Abke Haring: “Het is misschien vreemd maar zo heb ik in HOUT heel bewust nog iets onder de voorstelling zelf gelegd: dan loop ik de stoelen langs en leg ik daar een gedachte neer, zo speel ik ook. Ik gooi een web over de mensen heen en met de mensen die daar aan kunnen, doe ik een onbewuste oefening. Soms komen mensen na afloop naar me toe en zeggen me: ‘Ik weet waarmee je bezig bent, ik heb het gezien. Jij bent spiritueel bezig’. Dat is magisch. Daar word ik heel gelukkig van. Meditatie, dat houdt me bezig. Wat is de geest toch een bijzonder ding. Toneelspelen heeft daar ook iets mee te maken: lijnen die je uitzet met een publiek, lijnen die samenkomen, dat is een web. Soms ga ik op en zeg ik: ‘Ik ben de baas’, ‘nu komen jullie naar me toe’.
Dat vind ik zo interessant aan spelen, dat het te maken heeft met je lichaam, je geest, het hier-en-nu, een verleiding… Als je dat niet allemaal ziet, dan word je heel ongelukkig als toneelspeler. Die spirituele onderlaag aanraken is de ultieme beloning en daarom was het zo bevredigend om Jeanne d’Arc te spelen. Omdat zij een boegbeeld is van spiritualiteit; zij hoort stemmen, ik mocht god aanroepen; met god ben ik niet bezig, maar iets aanroepen, ja, dat is wel iets wat ik wil doen. Het is praten met onzichtbare geesten en dan voel ik me als een vis in het water. Laat mij dat maar doen.
Kan je diezelfde intensiteit avond na avond opzoeken en reproduceren?
Abke Haring: “Dat is een boeddhistische oefening; dat is in het hier en nu zijn. Dat is het enige wat je kan doen. Je bent als acteur het instrument van het nu. Dat jij dat bent, nu. En dat jij wat er is, wat er in de lucht hangt, kan doorgeven aan het publiek, dat is acteren. Dat is het enige, denk ik. Je instrument slijpen en klaar zijn; klaar en open, en daar gaan we, open en nu. Zo speel ik.”
Gepubliceerd in Etcetera #136, maart 2014