Dat in zo’n frêle lichaam zo’n exuberante, gewelddadige verbeelding schuilt – het feit dat die gedachte heel even opduikt bewijst hoezeer vrouwen zélf hun zusters opzadelen met een clichématig denken. Alsof een jonge vrouwelijke regisseur enkel lieflijke fantasietjes en bekoorlijke beelden zou kunnen voortbrengen… Dat dat bij Lisaboa Houbrechts (°1992, Hasselt) niet het geval is, blijkt overigens al een aantal jaar duidelijk uit haar werk.
Haar naam begint voor het eerst te zoemen als onderdeel van het collectief Kuiperskaai, een vierspan van jonge mensen dat in 2014 studeert aan de kunsthogeschool KASK en een atelier bewoont aan de Gentse Kuiperskaai. Drie van de vier hebben roots in de kunsten maar toch is het Houbrechts, enig kind uit een gezin zonder opmerkelijke cultuurverdiensten, die de eerste opgemerkte creaties van het collectief schrijft en regisseert. In epische tableaus als The Goldberg Chronicles (2014) wordt er mateloos gezongen, gedanst, geroepen, geschilderd, getongd, gevochten, gepist en gekotst, in een ongewoon brutale mix van verschillende disciplines.
Niet alleen de vormentaal is ambitieus, wat vooral opvalt is Houbrechts’ intense schriftuur: een poëtische versmelting van historisch onderzoek en uitzinnige verbeelding, van fictie en realiteit, vaak uitgedrukt in lange muzikale monologen die de kracht hebben van lamentaties. Houbrechts’ voorliefde voor de geschiedenis wortelt in haar verlangen om iets te zeggen over vandaag – maar dan op een minder opzichtige, onnadrukkelijke manier. Ze behandelt de geschiedenis als een vruchtbare humuslaag om naar het heden te kijken. Lisaboa Houbrechts: “Het verleden ligt niet achter ons, het is iets wat we vandaag in ons lichaam meedragen.”
De keuze voor de grote gebaren is daarnaast ook een manier om te ontsnappen aan de intimiteit van het autobiografische, waarin dingen besloten liggen die ze (nog) niet kan verwoorden. De grote verhalen, de bloed- en wraaktragedies van de Grieken en van Shakespeare, maar ook de invloed van beeldend kunstenaars Paul McCarty en Anish Kapoor bieden haar een veilige want universele manier om haar eigen emoties te bewerken. Aan het KASK vindt men “dat het soms wel wat minder mag”, maar voor Houbrechts is dat geen optie. Houbrechts: “Als je het met minder probeert te doen val je al snel terug op je eigen lijf. Ik merkte dat het voor mij onmogelijk was om uit te drukken wat daarin verborgen lag.”
Ook Toneelhuis vindt overigens niet per se dat het minder moet. Het Antwerpse stadstheater vraagt Houbrechts in 2017 voor P.U.L.S., een vierjarige ontwikkelingstraject dat moet leiden naar de grote zaal. De grote bühne past Houbrechts als een handschoen – niet verrassend, gezien het volume van haar denkwereld en vormentaal. Rauwe voorstellingen als 1095 (2017) en Hamlet (2018) bewijzen bovendien dat de innesteling in een groter instituut de radicaliteit van Houbrechts en haar kompanen niet noodzakelijkerwijs temt. Desondanks slaat ze nu met Bruegel een nieuw pad in, voor het eerst onder eigen naam. Houbrechts: “In Bruegel gaat het niet langer over de overdonderende kracht van een groep, maar over mijn eigen radicale zoektocht. De voorstelling spreekt over zaken die ik in het werkelijke leven nog nauwelijks durf te benoemen.”
De tijd is gekomen om zich te tonen, zij het doorheen de figuur van de Dulle Griet, die met haar mythologische grootsheid haar hedendaagse schepper beschermt. In Bruegel reist de Dulle Griet door de tijd, op zoek naar vrouwbeelden van vroeger en nu. Als ‘manwijf’ – in Bruegels tijd werd ze geridiculiseerd om haar onverschrokken gedrag – gaat ze het gesprek aan met oervrouwen als Athena en Maria, en daarbij gebruikt ze de woorden waarnaar Houbrechts zelf al langer op zoek was.
Houbrechts: “Ik voer zelf al mijn hele leven lang een totale struggle met mijn lichaam. Hoe het eruit ziet, wat het betekent, hoe het aanvoelt. Tijdens het schrijven van Bruegel heb ik voor het eerst woorden gevonden waarmee ik mezelf kan identificeren, prachtige woorden als ‘fluiditeit’. Daardoor is de mogelijkheid is ontstaan om mezelf te aanvaarden, om niet langer weg te duwen wat niet te ontkennen valt. Soms ben je in je werk moediger dan in je leven.”
Bruegel heeft voor zijn regisseur kortom alle verhoudingen opnieuw vloeibaar gemaakt, zowel privé als professioneel. Even beweeglijk zijn ook Houbrechts’ zangerige teksten, in Bruegel omgeven door de melancholische klanken van de kamancheh (een Iraans snaarinstrument, in Bruegel bespeeld door Mostafa Taleb) en de laat-middeleeuwse liederen van het ensemble Harmonia Sacra. Ook in de muziek: oude stemmen, die doorheen tijd en ruimte worden samengevoegd tot ze een nieuwe en hedendaagse betekenis krijgen.
Daar is het in het werk van Houbrechts uiteindelijk altijd om te doen: ons te tonen hoe de iconen van vandaag morgen aan scherven liggen. In de scherven die ze met Bruegel slaat ziet ze nu voor het eerst ook zichzelf, een ervaring waarmee ze haar toeschouwers diep hoopt te raken. Houbrechts: “Zelf heb ik grote kracht geput uit het maken van deze voorstelling. Ik hoop dat de mensen die de voorstelling zien dat herkennen en dat mijn kracht op een bepaalde manier ook die van hen kan worden.”
Dit interview van Evelyne Coussens verscheen in De Morgen, 6 december 2019