Ooit waren we ook ‘projecten’
Ivo Van Hove (Toneelhuisbondgenoot bij P.U.L.S.) en Anne Teresa De Keersmaeker begrijpen niet waarom Jambon net de projectsubsidies viseert.
Geachte minister Jan Jambon,
Wij schrijven u vanuit New York. Daar werken we beiden, als regisseur en als choreografe, aan een remake van een sleutelwerk uit de Amerikaanse cultuurgeschiedenis – West Side story. Wij werden gevraagd om een nieuwe eigentijdse versie te realiseren, die voor het eerst geen gebruik zal maken van de choreografie van Jerome Robbins. De invitatie was een grote eer, maar kwam niet uit de lucht vallen. Anne Teresa leidt al ruim 35 jaar het dansgezelschap Rosas in Brussel, Ivo is sinds 2001 directeur van Internationaal Theater Amsterdam (vroeger Toneelgroep Amsterdam). Zowel Rosas als ITA speelt zijn voorstellingen over de hele wereld.
We hebben een lange weg afgelegd, waarvan het beginpunt voor ons beiden in de vroege jaren 80 lag. We waren toen zeer jong en wilden onder geen beding iets vandoen hebben met de toenmalige officiële theaterstructuren. Wij zouden onze eigen weg gaan. Ivo maakte de voorstellingen Geruchten en Ziektekiemen. Die vonden niet plaats in een theater, maar in een vervallen wasserij aan het Sint-Jansplein in Antwerpen, of in een enorme loods aan het Montevideodok. Anne Teresa creëerde Fase en Rosas danst Rosas. Die voorstellingen spelen nog altijd. Het zijn klassiekers geworden van de moderne dans. Maar in 1982 waren de vier stukken wat we vandaag ‘projecten’ zouden noemen. Niemand kende ons, niemand financierde ons. We moesten het allemaal zelf opbouwen.
Kunst brengt ook op
U weet waarom we u schrijven. In New York bereikten ons de berichten over de maatregelen die u aankondigt voor 2020. In budgettair moeilijke tijden moet er overal worden bespaard, dat begrijpen we. Maar het totale kunstenbudget bedraagt nog amper 0,35 procent van de Vlaamse begroting. Deze besparing volgt op die van ministers van Cultuur Sven Gatz (Open VLD) en Joke Schauvliege (CD&V), die voor het eerst besloten te saneren op kunsten. De kunstensector bespaart al tien jaar, in totaal zo’n 25 miljoen euro. Maar zelfs als er móét worden bespaard, dan begrijpen we niet goed waarom u dat niet lineair doet. De grootste instellingen legt u een besparing van 3 procent op, maar de al ondergefinancierde ‘projectenpot’ kort u met 60 procent. Dat is twintigmaal meer. Waarom? Wat is er volgens u mis met deze projectsubsidies, dat ze zo extreem gekortwiekt worden?
We hoeven hier amper te argumenteren dat die kunstensector evenzeer deel uitmaakt van het bedrijfslandschap. Kunst is een economische speler zoals alle anderen. U weet dat. In Nederland heeft het Sociaal Planbureau onderzocht dat de culturele en creatieve sector ruim 3,7 procent bijdraagt aan het bbp en verantwoordelijk is voor 4,5 procent van de totale werkgelegenheid. Meer dan de landbouw.
Deze projecten zijn een noodzakelijke levensader voor een gezond kunstenlandschap. Wij beiden zijn er een historisch voorbeeld van. Als we vandaag internationaal succesvol zijn, is dat onder meer dankzij de projectmatige ondersteuning die we mochten ontvangen gedurende de vele jaren waarin we nog geen structurele ondersteuning ontvingen. We kunnen tientallen voorbeelden van andere kunstenaars en organisaties geven voor wie dat ook geldt.
De sector is veranderd
Wij hadden gehoopt dat u wat meer armslag zou geven aan alle jonge kunstenaars die hun eerste stappen zetten in het professionele veld, maar ook aan al die anderen die géén aanspraak willen maken op permanente structurele ondersteuning (waar u volgens het regeerakkoord bevreesd voor bent). We leven in een andere wereld dan in de jaren 80. Kunstenaars gaan heel snel wisselende samenwerkingsverbanden aan. Velen werken nu altijd en uitsluitend in ‘projecten’. Het is die dynamiek die leidt tot de veelzijdigheid waarvoor ons kunstenlandschap internationaal wordt benijd.
De Vlaamse Gemeenschap heeft zich de voorbije jaren als een slimme beleidsmaker laten kennen. Met een minimum aan publieke middelen werd een maximum aan resultaat geboekt. De resultaten zijn alom zichtbaar. De hele wereld bewondert de kwaliteit van onze podiumkunstenaars, in toneel, in dans, in jeugdtheater, in muziek. We kunnen deze situatie alleen toejuichen.
Ons werd geen beloftevolle carrière voorgespiegeld toen we 22 jaar waren. Ons wachtte geen structurele steun. Dat was een erg ondankbare strijd, die we niemand willen toewensen. Dat er vandaag wel fondsen bestaan, betekent een snellere selectie van talent, een lager risicogehalte en een constante kwaliteitsgarantie. Dat stimuleert de ontwikkeling van een jonge kunstenaar, die zo kan doorstromen naar een grote instelling. Maar het is ook in het belang van die andere kunstenaar, die een carrière uitbouwt via gevarieerde en specifieke projecten.
Wij vragen u dit deel van de kunstensector niet te amputeren en de voorgestelde maatregelen te corrigeren.
gepubliceerd in De Standaard, 14 november 2019