Ons nieuw samengesteld gezin Vlaanderen
De priemende ogen van een roze teddybeer, dat is wat ik me vooral herinner van 31 maart 2016, nu twee jaar geleden, de dag waarop ik werd ontboden bij papa, onze minister-president, onze vader van een natie in wording. En ik vraag me zelfs af of alles niet helemaal anders was gelopen, als ik die teddybeer niet had zien liggen. Was ik, zonder die toevallige ontmoeting, wel ingegaan op de uitnodiging van de minister-president, de papa van ons nieuw samengesteld gezin: Vlaanderen? Op het Beursplein brandde ik een kaarsje voor de slachtoffers van de aanslagen op Zaventem en Brussel van 22 maart. Daar stond ik, bouleversé door de emotionele ravage, de doden, de gewonden, de gespletenen, het gebroken glas, de verbroken verbinding, het uiteengespatte hart. Toen ik mijn kaarsje neerzette, zag ik hem liggen: een roze teddybeer met glazige ogen. Er lagen massa’s beren, blauwe, groene, gele, ... maar die ene keek me toch heel indringend aan. Ik zei tegen hem: ‘Het zijn lafaards, lieve teddybeer, het zijn geen broers, geen mannen van god, het zijn lafaards.’ Terwijl ik me omdraaide, voelde ik nog steeds die ogen in mijn rug. Straks, of over enkele dagen, zouden de vuilnismannen met hun schoppen van handen en grote wagens komen. Alle beertjes, ook mijn roze vriend, vliegen vast de container in, en wat daarna? Hoe moeten we dan verder met ons gezin Vlaanderen? Wat gebeurt er met de hoop van ons broertje of zusje dat hier een roze teddybeer neerlegde? Wat komt er na rouw? Een zichtbaar vermoeide minister-president ontving me hartelijk in zijn kantoor aan het Martelaarsplein. ‘Zoon, daar bent u! Neemt u plaats. Kom, neem toch plaats! Koffie?’ Zonder mijn antwoord af te wachten, riep hij naar onze huishoudhelpster. ‘Eva, je hebt het druk, ik weet het, maar zorg in de eerste plaats voor een kop koffie voor onze gast, onze zoon.’ De kringen onder zijn ogen waren donkerder dan op tv. De fletsblauwe ogen boven de wallen keken mij vanachter brillenglazen recht aan. ‘Zoon, ik ben naarstig op zoek naar de oorzaak van het schisma in ons gezin, in onze straten. Waarom keren de kinderen van onze migranten zich zo brutaal en openlijk en ...’ Papa maakte een vermoeid gebaar met zijn handen richting zijn voorhoofd alsof daar een hardnekkige migraine huisde. ‘Waar komt die haat binnen ons gezin vandaan?’ Ik wilde antwoorden, maar hij liet zich niet onderbreken. ‘Ik spreek met mensen, lees opiniestukken in de hoop van de kinderen van de Vlaamse culturele gemeenschap een antwoord te krijgen.’ Wanhoop klonk in de stem van onze zelfverzekerde papa president. ‘Wat vindt u, mijn zoon? U hebt toch geschiedenis gestudeerd? Daarom heb ik u ontboden, en omdat u de zoon bent van een migrant binnen ons nieuw samengesteld gezin. Ik wil uw visie horen. Ik ben het verwijt beu dat ik als papa van een natie in wording alleen naar blanke nonkels van boven de vijftig wil luisteren. Ons moeder zei het me vanochtend nog. Ik wil haar en ons gezin Vlaanderen bewijzen dat dat niet zo is.’
‘Men zegt dat de tweede- en derdegeneratie migrantenkinderen in ons gezin te weinig kansen hebben gekregen en daarom heil zoeken in nihilistisch en destructief denken en doen. Dat ze ons daarom zo haten. En zij niet alleen. Heel de wereld kijkt misprijzend op ons gezin neer. Op de Belgische politiek, de veiligheidsdiensten, onze Vlaamse integratiepolitiek, ja zelfs op de Brusselse tunnels. Ondertussen bedreigt populisme, een virus, ons gezin. En, eerlijk gezegd mijn zoon, zelfs ik denk dat ik besmet ben, want nu en dan voel ik de druk om een mooi populistisch beeldje te gebruiken. Het is niet mijn stijl, maar ik word te veel een grijs imago aangemeten en ons moeder zegt dat ik terrein dreig te verliezen in de peilingen. Snapt u?’ Even bleef het stil. Wilde hij nu mijn mening over zijn populariteit? Ik was opgelucht toen hij even later gewoon verderging met zijn betoog, om te eindigen met een opvallend directe vraag: ‘Zoon,’ zei hij formeel, ‘hoe is het in godsnaam zo ver kunnen komen met ons gezin?’ Het woord ‘god’ was gevallen. Hij zal me toch niet vragen wat ik van de aanslagen vind – als moslim?! Op die vraag, die me vaak voor de voeten komt, weiger ik het antwoord. Ten eerste ben ik, net als zoveel Vlamingen binnen ons gezin, van mijn geloof af. Ten tweede vinden moslims de aanslagen net zo verschrikkelijk als niet-moslims. Of denken we soms dat de doorsneebroer Abdel en -zuster Aïcha er begrip voor hebben? Trouwens, de meeste slachtoffers van extremistische islamterreur zijn moslims. Gaan we tellen?
De woorden ‘in godsnaam’ maakten woede in mij los. De kwaadheid trok van mijn buik naar boven. Ze was net voorbij mijn hart, en bijna langs mijn mond ontsnapt, toen hij als een echte huisvader van toon en onderwerp veranderde. ‘Luister, zoon. Alle inburgeringsgezinstherapieën ten spijt, hebben wij wat betreft superdiversiteit als nieuw samengesteld gezin niet veel bereikt. De verschillende gezinsleden in ons land denken nog te vaak in stereotypen. Wij kennen elkaar niet binnen ons gezin en weten niet wat de ander denkt. U kent beide kampen binnen ons nieuw samengesteld gezin. Zo iemand heb ik nodig. De meeste kinderen van mijn eerste huwelijk bakken er (dat is tussen ons) heel weinig van. Ze kennen hun stiefbroers en stiefzussen zoals u niet eens. Ze doen domme uitspraken in de pers die ik dan weer moet rechtzetten. Er is zelf één die zich een Romeins keizer waant en om bizarre redenen een brief schreef naar Joods Actueel om zich te bekeren. Daarom wil ik u vragen om onderzoek te voeren en ons een toolbox, een therapie voor ons gezin Vlaanderen aan de hand te doen, waarmee wij de sociale en culturele breuk kunnen herstellen en het denken in stereotypen doorbreken. U moet mij helpen zoon.’ Een gezinstherapie op basis van een toolbox. Ik dacht aan de houten krat van mijn biologische vader destijds, in de vochtige kelder waar hij jaarlijks een schaap of konijn slachtte. Er zaten een versleten hamer, een verroeste bijl en slechte tangen in. Een kruis- en een andere schroevendraaier. Ver waren we er niet mee gekomen. ‘Hoe ziet u dat precies, pa? Wat verwacht u concreet van mij?’
‘Ik wil een helende therapie in de vorm van een rapport, begrijpelijk voor mijn bakker en slager. Hermetische frases zijn absoluut uit den boze. U begrijpt, onze stemmers leunen meer aan bij Jan Modaal dan bij de intellectuelen en culturo’s ...’ Tien minuten later stond ik buiten en probeerde ik te begrijpen wat me net was overkomen. Ging ik voor de overheid werken? Twee jaar geleden stond ik nog op het punt om minister te worden. Ik had me toen, onafhankelijk van een politieke partij, kandidaat gesteld voor de portefeuille van minister van Cultuur. Ik weet alles van de sociale kloof in ons gezin. Gelijk een tandarts gaten vult, vul ik kloven. Ben ik niet in die kloof geboren? Ik ken er elke scherpe rots, elk plasje water en elke bes aan elke tak. Als iemand wat over die kloof kan vertellen, ben ik het wel. ‘Ik bén die kloof!’, klopte ik mezelf op de borst. Dit klusje kon ik vast in een week klaren. Ik werd wel geen minister van Cultuur, maar ik klaag niet, we mogen niet klagen, want nu was ik een soort gezinstherapeut van Vlaanderen en kon ik iets beteken voor dat roze beertje dat straks in de container belandt.
Naar Zoo Humain, de Blijde Terugkeer van de Barbaar van Chokri Ben Chikha
Uitgeverij LannooCampus