"Ik ben Dulle Griet. Ik wandel door de straten van de Leopoldswijk in Brussel. Achter mij de glazen ruïnes van Europa. Een laatste man in maatpak, gestrand, zit op een door de politie verzegeld bankje naast een standbeeld van massamoordenaar Leopold II. De klokken van de lege kathedraal luiden vanuit de benedenstad de lockdown in. Daarachter de ministers, blèrend in goed betaalde rouw. Wie van hen is de gever van onze aalmoezen? Ze hebben beslist. België heeft zijn grenzen gesloten. De voorstelling Bruegel zal niet meer spelen dit seizoen. Ook niet in het nabijgelegen Amsterdam. In mijn tijd vormden België en Nederland nog samen de Lage Landen, maar nu zit ik hier op het eiland Brussel vast. De acteurs die in mijn vlees zouden kruipen, mijn ziel doen verhuizen, mijn 450 jaar oude lichaam omsluiten om het uit de modder van de tijd te trekken, zitten gevangen in hun ogenblik.
Ik ben Bruegels zestiende-eeuwse creatie. Ik sta bekend als een razend ‘manwijf’, dat geharnast en gewapend een roof zou plegen voor de hel. In de voorstelling reis ik in de tijd om op zoek te gaan naar het begin van die verbeelding. Ik was een venijnige satire op Margareta Van Parma en Queen Elisabeth maar groeide uit tot een (proto-)feministisch icoon in de seksenstrijd. Mijn beeld werd doorheen de geschiedenis altijd maar door anderen opgeëist. Ik weiger echter om mijn lichaam nog uit te leveren aan politieke projectie. Ik sprak daarom op scène voor het eerst de woorden die anderen niet op mij hebben gekleefd maar die komen uit wat er diep vanbinnen in mijn stilte leeft.
Ik zie acteurs en theatermakers van vandaag elkaar overroepen om een stem te geven aan dat stemloze. Figuren die in de plooien van de geschiedenis zijn gevallen zijn een hype. Voor mij vormt zich een rij van personages die vroeger nooit hun weg naar de scène vonden. Allen stonden ze aanvankelijk in de coulissen van de tijd. Nu staan ze te spreken, te beven, te leven onder een voortdurende lichtspot. Tezamen met deze figuren sta ik op; de drop-out of de anti-held die met het barre lijf tot handelen probeert te komen. Vergeten strijdsters, vrouwen van bekende schilders, miskende creaturen, allen bestormen we gelijktijdig de podia om het publiek te confronteren met hun blinde vlekken terwijl we de gevestigde personages uit het centrum verdringen en met morele bezwaren naar de kantlijn sturen. De geschiedenis ligt weer open als een braakland en wordt geherevalueerd. Maar wat moeten we nu verder met die wilskracht, die morele verschuivingen, nu alles is stilgelegd? Hoe gaan deze noodzakelijke discussies en tendensen weer worden opgepikt?
Alle lichamen die uit het verleden weer werden opgerakeld om in het theater te verschijnen zitten nu in het limbo vast. We dwalen door uw straten, suizen tussen de beveiligingsdrones die nu ’s nachts vliegen door uw stad. Mijn oud lijf – met slungelig lange armen, een adamsappel in de keel, te grote voeten en met een zwaard in de hand – werd op scène een fremdkörper dat voor een publiek helend werken kon. Het brak een stilte die ook in anderen leefde. Maar nu ben ik hier maar alleen. Nu zit ik vast binnen de grenzen van België en ben ik gedoemd terug te keren naar het oorspronkelijk schilderij, de verf, het hout, naar de aanvankelijke houtskoollijnen om me terug te duwen in mijn vorig lichaam dat ik eigenlijk ontplooien wil onder die nieuwe blik, die nieuwe tijd, een nieuwe zon.
Bruegel schilderde mij bij het aanbreken van een fundamentalistische, religieuze strijd, wanneer beeldenstormen raasden door de stad, de hongersnood regeerde en de opkomende Kleine IJstijd de hele economie in houdgreep had. Hij raakte ook gedesillusioneerd door die plotse veranderingen van zijn tijd maar in zijn atelier waarin hij zich terugtrok schilderde hij in die periode de meeste van zijn veertig overgebleven werken terwijl buiten de wereld doorjoeg; kelen naar kelen grepen en het ijs het leven van de stad en het land ontnam."