Bart Meuleman, waarom heb je gekozen voor een theatertekst van het Nederlandse duo Kas & de Wolf?
Ik heb Kas & de Wolf voor het eerst gezien in 1988. In het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven speelden ze toen een voorstelling die op filosofie was gebaseerd. Ik zag twee figuren, een kleine en een grote, een soort van Mini & Maxi. Dat bleken Kas & de Wolf te zijn in een heel geestige voorstelling. Schijnbaar achteloos gespeeld en tegelijk vol briljante ideeën. In de jaren negentig heb ik verschillende voorstellingen van hen gezien, altijd heel wrang én komisch. Geen billenkletsers. Wel cynische humor die aankwam omdat de teksten zo goed geschreven waren. Heel muzikaal, het was allemaal heel erg goed verwoord. Vaak was de deplorabele staat van theater zelf het onderwerp.
Wat bedoel je met de deplorabele staat van theater?
Dat was misschien meer een thema van die tijd dan nu: er werd toen heel veel gereflecteerd over wat theater zogenaamd allemaal wilde doen of bereiken. Daar stond dan tegenover wat het eigenlijk maar was. Dat maakten Kas & de Wolf vaak tot onderwerp van hun voorstellingen. Op is op bijvoorbeeld, waar Willem – altijd de goedmoedige van de twee – opkomt met de boodschap dat Kas niet wil spelen. Willem voor het gordijn, Kas erachter en dan anderhalf uur onderhandelen om hem toch aan het spelen te krijgen. Vol bijtende, droge humor.
Ondanks al die humor bleken Kas & de Wolf toch eerder bij een beperkt of select publiek aan te slaan?
Kas & de Wolf stonden vanaf het begin van hun bestaan als duo in 1985 helemaal aan de rand van het toneelspectrum. Ze kwamen ook letterlijk van buitenaf. Zeker Willem de Wolf, die uit een dorps, doorsnee-milieu in Groningen kwam. Ze hebben heel hard voor hun eigen plek gevochten, maar als duo zijn ze hoe dan ook aan de rand van het spectrum gebleven. Slechts één keer hebben ze subsidie gekregen. Daarmee kochten ze onmiddellijk de allerduurste BMW, een ‘vliegmachine’ met lederen zetels en een houten dashboard waar ik ingezeten heb. De subsidiecommissie was woedend. Subsidie zou het duo na die ene keer nooit meer krijgen. Hun houding tegenover subsidies en commissies tekent heel erg hun radicaliteit: ze lieten zich door niks of niemand zeggen wat ze zouden moeten doen, of wat er kon en niet kon. Dat deden ze op hun heel eigen rustige manier. Die voorstellingen waren erg rustig, daar werd zelden in gezweet.
Wat trekt jou aan in mensen die zich de wet niet laten voorschrijven?
Je ziet vaak dat mensen met bepaalde idealen in de wereld terechtkomen en stilaan die idealen wat bijschaven en bijvijlen. Ze gaan wat opschuiven en meedraaien. Dat is normaal, het is ‘des mensen’. Dat er dan toch mensen zijn die dat niet doen, zoals Kas & de Wolf, maakt mij blij. Ook al weet ik dat het heel hard is, want makkelijk hebben ze het niet gehad. En toch zijn ze dat blijven doen tot het op was. Al die tijd hebben ze gewerkt los van het compromis. In 2004 zijn ze opgehouden als duo. Ton Kas is film en televisie gaan doen. Hij acteert erg goed als klootzakkerige Amsterdammer, als pooier of smeerlap. Heel droog. Willem heeft zich toegelegd op het schrijven en heeft intussen voor o.m. Dood Paard en mugmetdegoudentand gewerkt. Sinds 2010 maakt hij hier in Antwerpen deel uit van theatergezelschap de Koe. Ze zijn dus elk op een andere plek terechtgekomen.
Waarover gaat Desperado?
Over vier mannen die in het weekend samenkomen in een soort Far West-dorp om hun gemeenschappelijke hobby uit te oefenen, namelijk als cowboy verkleed rondlopen. Ze praten met elkaar in een taal vol gemeenplaatsen. Een hoop geleuter eigenlijk, zonder iets te zeggen. Achter de woorden gaat een grote eenzaamheid en tristesse schuil. Hoewel de mannen er niet goed aan toe zijn, en elkaar zogezegd steunen, zullen ze toch niet nalaten de ander af en toe een trap te geven, want dan voelen ze zich – een moment lang – net iets beter. Vier mannen, vier sukkels. Het beeld dat van mannen geschetst wordt in Desperado is niet fraai. En daarom is het zo geestig. Je kan er heel erg mee lachen, en tegelijk is het heel treurig. Het stuk is vijftien jaar geleden geschreven, maar wat er staat, geldt nog altijd. Afgrondhumor.
interview door An-Marie Lambrechts