Benjamin Verdonck: “De films die ik heb gekozen, zijn films en documentaires die ik toevallig tegenkomen ben en die me bijgebleven zijn, of die mij door anderen aangeraden werden. Dus ik weet niet of mijn keuze meer de moeite waard zou zijn dan de keuze van iemand anders. Het gaat om films die ik mij nog herinner of die ik graag zelf terug wilde zien en hier laten zien.
Het eerste fragment komt uit Signer’s Suitcase van Roman Signer. Signer is iemand die zich naar mijn gevoel bezighoudt met jongens en wetenschap. Zijn werk bestaat uit het uitvoeren van wetenschappelijke proefjes op een bijzonder aantrekkelijke manier. Zijn werk trok mij aan omdat ik net op dat moment een project aan het voorbereiden was, KALENDER, dat ik in 2009 heb gemaakt; dat was een soort van actiecyclus in de publieke ruimte, in de straten van Antwerpen, waarbij het voor mij heel belangrijk was dat mensen mijn werk op een of andere manier zouden zien. Al Signers proeven vinden hoofdzakelijk plaats in de natuur, buiten, waar geen mens ziet wat dat hij doet, behalve na een tijd zijn vrouw die het werk begint te filmen. Daarvoor filmde hij het zelf. De film is hier echt duidelijk de katalysator of het medium waarin het werk kenbaar gemaakt wordt.”
(Fragment uit Signer’s Suitcase.)
Kurt Vandemaele: “We gaan meteen over naar het volgende fragment, Darwin’s Nightmare. Wat fascineert jou daarin?”
Benjamin Verdonck: “Darwin’s Nightmare is een documentaire die een gelijkaardig onderwerp raakt als Global Anatomy, één van de theatervoorstellingen die ik met acteur Willy Thomas heb gemaakt Het thema betreft de uitwassen van het neoliberale systeem en vooral de tot de verbeelding sprekende vergelijkingen waarmee we op dit moment om de oren worden geslagen: dat het beter is om tulpen uit Kenia te kopen dan uit Nederland, omdat de energie die nodig is om die Nederlandse serres te verwarmen veel meer energie verbruikt dan de bloemen te laten overvliegen uit Kenia. Als je vegetariër bent, mag je met een 4x4 rijden, want dan vervuil je nog altijd veel minder dan iemand die vlees eet. In Darwin’s Nightmare wordt het verhaal gedaan van het Victoriameer, waar Congo en Tanzania aan liggen. Bij wijze van experiment hebben ze daar ooit een baars in losgelaten die dan later de naam Victoriabaars gekregen heeft. Nu, dat bleek nogal een dominante vis te zijn. Dermate dat hij de rest van die beesten heeft opgegeten en eigenlijk heel het ecosysteem van dat hele grote meer om zeep heeft geholpen. In het begin vonden ze dat nog een heel goed idee, want die vis die werd gevist, die had een mooie witte filet. Die werd gefileerd, wat dan werkgelegenheid verschafte. En Russische vliegtuigen - want het was heel gevaarlijk om daar te landen en alleen Russen durfden dat - die vlogen met die filets naar Europa en verder tot meerdere eer en genoegen van ons. In die documentaire wordt er geïnsinueerd dat de lege vliegtuigen wapens aan boord hadden voor de conflicten in Kivu die zo langs daar de grens over kwamen.
Het is een gruwelverhaal, maar het heeft ook iets absurds. De filets worden voor veel geld overgevlogen en dan vliegen ze nog wat wapens binnen. Het ‘grappige’ in de film is ook nog dat de viskoppen en de graten die ze niet kunnen gebruiken, ergens in een dorp worden gestort om daar gefrituurd te worden, waarbij enorm veel ammoniak vrijkomt. Waardoor alle frituuruitbaters blind zijn. Die mensen zijn gedwongen van de viskoppen te eten terwijl wij de filets eten. Hetgeen waar ze echt niks meer mee kunnen doen, wat je echt niet kan opeten, de verpakking, die wordt gesmolten en gesnoven door de gasten die op straat zitten. Een waanzinnig verhaal.”
Kurt Vandemaele: “Verandert dat iets? Ik bedoel, we zien meer en meer zulke documentaires die ons een geweten willen schoppen.”
Benjamin Verdonck: “Het was nu niet de bedoeling om op die manier de mensen met de vinger te wijzen. Je kan iets louter documenteren, maar ik vind het onderwerp zo absurd en dat vind ik de kracht. Daarin wordt de documentaire terug een kunstwerk, vind ik. En daarom vind ik het een goede film en waard om dit stuk te laten zien, omdat het voor mij van zo’n onbedenkelijk niveau is dat dat weer een andere poort opent dan louter een vingertje dat zegt dat van ‘nee nee, dat mag niet’.”
Kurt Vandemaele: “Terwijl ik net dacht dat het jou hierin om het engagement te doen is.”
Benjamin Verdonck: “Er is een heel groot verschil tussen actionisme en kunst, terwijl ikzelf heel hard geïnteresseerd ben in het snijvlak tussen die twee: ‘Wat is een manier om niet louter op de wereld te reflecteren, maar om ook vanuit die reflectie mee vorm te kunnen geven aan die wereld?’ ‘Kan dat?’ Dat is eigenlijk de vraag voor mij binnen kunst op dit moment. Kan dat op een andere manier dan Greenpeace die spandoeken aan de kerncentrales hangt, wat ik op zich een hele goede zaak vind? Alleen, dat is niet het engagement dat ik wil nemen. En in deze documentaire is dat snijvlak nog moeilijker of is die lijn nog dunner natuurlijk, omdat… Het gaat hier om harde realiteit die wij nu plots te weten komen. Maar ik vind terzelfdertijd dat de manier waarop de film naar het einde toe de cirkel rondmaakt van een dergelijke absurditeit is, dat de documentaire daarmee naar een ander level gaat.”
(Fragment uit Darwin’s Nightmare)
Kurt Vandemaele: “Het volgende fragment dat je gekozen hebt is Dolls van Kitano Takeshi. Als je de naam Kitano laat vallen, denkt men meestal aan misdaadthrillers. Maar dan is Dolls er zo eentje die uit de toon valt.”
Benjamin Verdonck: “Klopt, maar deze is geen misdaadthriller. Prachtige kostuums van Yamamoto en zo esthetisch. Ik wil al heel lang eens een voorstelling maken die de vier seizoenen verbeeldt. Dat heeft Takeshi prachtig gedaan in deze film. En dat is hetgeen ik er zo mooi aan vind: Japan in al zijn glorie en dan twee mensen die daar door wandelen, twee poppetjes. Fantastisch…”
(Fragment uit Dolls)
Benjamin Verdonck: “Dan heb ik Uccellacci e Uccellini van Pasolini. Toen ik nog op toneelschool zat, werkte ik bij Toneelgroep Hollandia, van Johan Simons en Paul Koek. En die keken heel veel Pasolini ter voorbereiding van de boerendrama’s die zij op dat moment speelden. En waarvan ik wel hield, was de heel simpele speelstijl. Of, ja, simpel, schijnbaar simpel, een beetje een theatrale speelstijl eigenlijk. Nu in deze scène van Uccellacci e Uccellini gaat het verhaal als volgt: de heilige Franciscus geeft de opdracht aan twee broeders om met de vogels te leren praten, om doorheen de vogels Gods boodschap aan het mensdom te verkondigen. En die paters nemen dat heel letterlijk, ze gaan luisteren naar de vogels. En ze luisteren zo lang totdat ze die taal verstaan. Een jaar lang zitten ze zo naar vogels te luisteren, naar de haviken. Dan zegt een van hen: ‘Ik heb het gevonden, ik heb het gevonden!’, en dan spreekt hij zoals de vogels - ‘tsjiep, tsjiep, tsjiep’ en verkondigt Gods glorie aan de vogels. Dat vind ik fascinerend.”
(Fragment uit Uccellacci e Uccellini)
Kurt Vandemaele: “Calders’s Circus is je volgende fragment.”
Benjamin Verdonck: “Toen ik op de toneelschool zat in mijn eerste jaar, had ik een vriend in Parijs. Die nam mij eens mee naar de cinema en daar kon je Calder’s Circus zien, le Circque de Calder. Het gaat om Alexander Calder, bekend van de grote mobielen en kleine mobieltjes. Voor zover ik weet, is een van de eerste projecten waarmee hij van Amerika naar Parijs gekomen is, een circusje dat in een koffer paste. Het had iets van een soort vlooiencircus, het was iets dat hij kon uitleggen op de grond. Het bestond uit ijzerdraadfiguurtjes, wat ook typerend is voor zijn werk: beweegbare dieren en figuurtjes uit ijzerdraad. Hij kon daaraan trekken en dan bewogen ze. En hij heeft dat eigenlijk heel zijn leven, met grote tussenpozen, uitgebreid. En later, toen hij bekend geworden was, hebben twee mensen er een film van gemaakt. Toen ik die film zag, liep ik met het plan rond om met een hoop mensen - romantisch als je bent op die leeftijd - een bus te kopen en daarmee de wereld rond te reizen. En dan dacht ik van, hoe moet dat dan met dat theater? Dat was mij niet zo duidelijk op dat moment. Op school moesten we Vondel en Racine citeren, niet eenvoudig om die moeilijke zinnen uit je mond te krijgen. Ik zag weinig verband met wat ik er dan later mee zou doen. Dat sprak mij niet bepaald aan. Dus ik dacht van, ja, die Calder heeft het duidelijk wel gevonden. Hij heeft iets in een koffer gestoken en hij kan dat meenemen en hij kan dat tonen aan de mensen. Dat was eigenlijk hetgeen ik graag wou doen: iets hebben om te kunnen tonen aan de mensen. Liefst ook niet in een zaal, omdat dat ook met een zekere sérieux gepaard ging. Op dat moment ging ik liever in een café of op straat iets tonen aan de mensen. Dus in de eerste plaats had Calder iets gemaakt dat mensen duidelijk graag zagen en dat in een koffer paste. Dat was dan ook nog met een zeker vernuft, wat mij ook heel erg interesseerde, want ik hou nu eenmaal van dingen knutselen en daaraan trekken zodat het beweegt. En wat dat mij bijzonder aan die film interesseerde of intrigeerde, was de man zelf. Zijn lichaam verraadde een goed leven en hij had duidelijk ook veel plezier in wat hij deed. Dus dat vond ik voor een deel ook zo fascinerend aan die film, niet alleen wat hij deed, maar het plezier waarmee hij dat deed. In het stukje dat ik graag wil laten zien draait zijn vrouw plaatjes bij de circusacts en hij doet een of andere stomme grap. Hij blaast langs de verkeerde kant op een toetertje. Duidelijk een grap die hij niet voor de eerste keer uithaalt, maar wel tot groot plezier van het publiek. En zijn vrouw heeft zoiets van, daar is hij weer met zijn grap. Maar de camera zit op dat moment net op zijn vrouw, dus zijn vrouw wordt eigenlijk betrapt in dat soort reactie en kan niet anders dan meewarig glimlachen…, heerlijk.”
Kurt Vandemaele: “Het lot van veel kunstenaars waarschijnlijk met hun partners?”
Benjamin Verdonck: “Dat weet ik niet.” (lacht) “Je brengt mij in de war.”
(Fragment uit Calder’s Circus)
Kurt Vandemaele: “Santa Sangre van Alejandro Jodorowsky is je volgende fragment. Die man doet alles en maakt films die over alles gaan. En die zijn zowel choquerend als engagerend…”
Benjamin Verdonck: “Ik had een kameraad die een grote adelaar op zijn borst getatoeëerd had, net zoals in Santa Sangre van Jodorowsky; de vader is circusdirecteur en met een mes tatoeëert hij een adelaar in de borst van de zoon. Dat vond ik een prachtige film. Circussfeer zag ik ook heel graag toen. Op een bepaald moment wordt in Santa Sangre een hele tempel of een hele kerk afgebroken. En dan zie je stukken decor van karton en papier naar beneden vallen. Dat vond ik heel schoon. Ik weet eigenlijk nog altijd niet of dat dat nu de bedoeling was of niet, maar ik neem aan dat hij toch te weinig geld had en dat hij het liever anders aangepakt had. Maar je moet je voorstellen dat je een soort van anderhalf uur durende trip krijgt van alles wat je je maar kan bedenken van beelden: dwergen, mismaakte vrouwen, geiten, … “
(Fragment uit Santa Sangre)
Kurt Vandemaele: “Hebben we hier fragmenten gezien die iets te maken hebben met waar je nu mee bezig bent? “
Benjamin Verdonck: “Jawel, ik ga een kleine voorstelling maken, iets dat wel in een koffer past. Maar het is wel in een ruimte waar mensen een ticketje voor kopen om naar te komen zien. Dus in die zin is het nog niet die koffer.” (Notallwhowanderarelost ging in première in mei 2015, nvdr.)
Kurt Vandemaele: “Tot slot heb je voor Mauvais Sang van Leos Carax gekozen als film die we helemaal gaan zien. Vanwaar die keuze?”
Benjamin Verdonck: “Carax leerde ik ook kennen op de toneelschool, denk ik. Zijn film Les Amants du Pont-Neuf blies mij compleet van de sokken door de prachtige Juliette Binoche en door Denis Lavant, die ik als acteur echt fenomenaal vond op dat moment, een man met een heel eigen karakter. Ik was daar wild van. Ik heb die film in de Cartoon’s misschien wel acht keer gezien. Wij hadden in die tijd nog geen videorecorder, dus je kon niet zoveel films zien. Hij had op dat moment eigenlijk maar drie films gemaakt: Boy Meets Girl, Mauvais Sang en Les Amants du Pont-Neuf. En dat was eigenlijk nog eens drie keer min of meer dezelfde film. Telkens Denis Lavant samen met Juliette Binoche. En wat mij daar in raakte was het liefdesverhaal natuurlijk - ik was negentien jaar - met een schone vrouw. Maar ook het spel, het is zo’n film waarin echt gespeeld wordt, waarin echt geacteerd wordt. Mensen die echt acteren en ook zo soms tegen het - ik weet niet of ik dat zo mag noemen - magisch-realistische af. Zo’n kantje dat het realisme verlaat, dat vind ik fantastisch.”