Na de première van Het kleine meisje van meneer Linh ging dramaturg Erwin Jans in gesprek met Peter Adriaenssens, kinder- en jeugdpsychiater over de voorstelling. Voor Peter Adriaenssens is het verhaal van meneer Linh een parabel die ons uitnodigt om na te denken over hoe we vluchtelingen ontvangen en zo meer of minder mens kunnen worden.
Twee jaar geleden maakte u tijdens een avond van Kunst op de vlucht een opmerking die me erg is bijgebleven. Dat was op een ogenblik dat de ‘vluchtelingencrisis’ op z’n hevigst was. Grote groepen oorlogsvluchtelingen staken op dat moment de Middellandse Zee over en trokken door Europa. Met die beelden werden we dagelijks geconfronteerd.
U stelde zich toen de vraag wat Europeanen zien als ze die vluchtelingen zien toekomen. We hebben het dan vaak over migranten, politieke of economische vluchtelingen, oorlogsslachtoffers en in het ergste geval zelfs over een bedreiging. Maar u zei toen: “Ik zie kolonnes van liefde, ik zie mensen, vaders, moeders, grootouders, die alles hebben opgegeven om hun kinderen of kleinkinderen een beter leven te geven, om ervoor te zorgen dat zij tenminste de toekomst gaan hebben die zij, als ouders en als grootouders, in hun land van herkomst, niet meer kunnen hebben.” Ik heb vaak aan dat beeld moeten denken toen we aan deze voorstelling werkten. De grootvader, Mr. Linh, is ook zo’n man die alles doet voor zijn kleinkind.
Deze voorstelling komt op het juiste ogenblik. De situatie is inderdaad veranderd in vergelijking met enkele jaren geleden. Het eerste moment is het moment van de vlucht en van het aankomen in Europa. Daarna komt het tweede moment zoals we dat bij Mr. Linh zien. Hij is aangekomen, hij heeft een bepaalde plek gekregen en bepaalde procedures worden in gang gezet. Maar dat betekent niet dat je leeft in de eigenlijke zin van het woord. Er is een verschil tussen aankomen met de boot, en aankomen met je hart, aankomen met je levensverhaal. Wij spreken nogal makkelijk van integratie. Mensen moeten inderdaad leren leven met de realiteit van ons land. Maar hoe doe je dat? Mr. Linh draagt zijn trauma met zich mee in de gedaante van de pop. Een aspect dat het stuk heel mooi brengt, is dat getraumatiseerde mensen maar enkele tekens kunnen geven. We zijn dus afhankelijk van onze vermoedens. Deze voorstelling was bedoeld voor twee acteurs. Maar ik vind dat de voorstelling zoals ze nu is, met slechts één acteur, veel dichter bij de realiteit ligt. Dit is een man die stemmen hoort. Waarom zou Mr. Bark ook niet een van die stemmen zijn?
Waar staan die stemmen dan voor?
Mensen kunnen in extreme omstandigheden terechtkomen, maar hun lichamen zijn beperkt: we hebben de keuze tussen vechten, vluchten of ons dempen. We kunnen vreselijke dingen denken, maar we hebben een lichaam dat maar heel weinig kan. Mr. Linh is lange tijd iemand die zich dempt is tot hij uiteindelijk toch het gevecht aangaat en vlucht uit de instelling. In de voorstelling volgen we het proces van een man die zijn weg moet vinden. Hij is uit zijn land gevlucht, maar blijft stemmen met zich meedragen. We hebben allemaal stemmen in ons, waar we terug naartoe kunnen. Het zijn stemmen van mensen die heel belangrijk voor ons zijn. Van onze dode ouders. Van onze kinderen. Dat zijn stemmen waarmee we praten, waarmee we in discussie gaan in ons hoofd. Dat is een normaal gegeven. In extreme omstandigheden, als je gefolterd wordt, als je een oorlog meemaakt, als je aangerand wordt, als je dramatische dingen meemaakt, dan zijn het die stemmen die te hulp moeten komen: het ligt toch niet aan mij, ik doe het voor die kinderen, ik doe het voor de toekomst van mijn land,... Die stemmen kunnen zo heftig zijn dat je er afhankelijk van wordt, dat het bijna echt bestaande personen worden.
Het gaat in deze voorstelling over opvang en zorg. Mr. Linh wordt opgevangen door mensen met goede bedoelingen en toch loopt de communicatie fout.
De vraag is of we kunnen aanvaarden dat iemand komt met een eigen cultuur. Willen we aanvaarden dat we als plek van ontvangst dominant zijn? Zou je niet ieder mens een Mr. Bark toewensen? Wat zo geweldig is aan die figuur van Mr. Bark is dat hij niets verwacht van Mr. Linh. Mr. Bark praat over zichzelf, hij vertelt hoe hij zijn leven leidt, waar hij mee zit en op die manier maakt hij ruimte voor de ander. Het verhaal gaat voor mij over een keuze die we moeten maken. Enerzijds is er de stijl van de verplegers. Dat deel van de voorstelling was heel confronterend voor mij. Het is een positie die we snel innemen: “We volgen een bepaalde procedure en die is in uw belang.” De voorstelling sneed heel diep. In de opvang worden we geconfronteerd met Afghaanse jongeren, met niet-begeleide minderjarigen die getraumatiseerd zijn en nachtmerries hebben,... Die jongeren worden naar de kinderpsychiater gestuurd in wat voor ons een open ziekenhuis is. Zo een jongere komt dan in het ziekenhuis toe, slaat in paniek en begint te vechten. Nadien begrijpen we, via de tolk, dat het gebouw voor hem een gevangenis leek. Vol kamertjes waar gefolterd wordt. Zo heb ik nog nooit naar mijn ziekenhuis gekeken. Heeft die jongere het recht om die referenties mee te brengen? Dat is de confrontatie. Kan ik de andere de ruimte geven en hem vragen: “Wat mag ik voor jou doen?” in plaats van te zeggen: “Dit is de procedure”? Deze tweede positie is de houding van Mr. Bark.
Het mooie van het verhaal van Mr. Linh en Mr. Bark is dat ze elkaar eigenlijk voortdurend misverstaan op het niveau van de taal en dat ze elkaar tegelijkertijd toch begrijpen op een ander niveau. Taal blijkt niet altijd een goed en betrouwbaar communicatiemiddel te zijn?
Neen, dat klopt. Heel het stuk draait voor mij rond het belang van het sensoriële: wat voel je, wat hoor je in een timbre? Het zijn dingen waarvoor je geen tolk nodig hebt. Praat, praat, toon je! Want wij kunnen elkaar aanvoelen! Ik snap misschien niets van wat je zegt, maar ik hoor en voel je stem. Vriendelijkheid, toegankelijkheid. Ik voel dat je contact probeert te zoeken. De eerste keer dat Mr. Bark Mr. Linh aanraakt, schrikt deze laatste. Maar de keer daarop al niet meer. We leren dingen via het voelen. Mr. Linh heeft een handvol aarde van zijn land bij zich en een foto van zijn familie. Met andere woorden, hij brengt zijn herinneringen mee. Hij komt in het nieuwe land aan en hij ruikt niets, helemaal niets. Met andere woorden: zijn geur, zijn andere informatiebronnen zijn nog altijd in zijn moederland. Dat verandert langzaamaan. Op een bepaald ogenblik ruikt hij de sigaretten van Mr. Bark. Mr. Bark symboliseert de affectieve reis die hij moet maken. Niet alleen je kop moet aankomen (ik ben hier veilig, ze bedoelen het hier goed met mij,...), maar ook je lijf en al de rest moeten aankomen. Daarvoor heb ik tussenstappen nodig. De pop is mijn recht om te symboliseren. Wie ben jij om te zeggen: het is maar een pop? Dat je in abnormale omstandigheden abnormaal doet is normaal. De moeilijkheid voor ons is natuurlijk dat wij, die geen trauma’s van die aard meemaken, de andere eigenlijk niet kunnen begrijpen. We hebben alleen maar wat boekenwijsheid: het is hier veilig, we zorgen voor eten en doe die pop nu maar weg…! Maar de getraumatiseerde andere leeft in een ander lijf, in een andere wereld en die wereld heeft tijd nodig. Als Mr. Bark op het einde, bij het ongeval, de pop op het lichaam van Mr Linh gaat leggen, dan getuigt dat van een ongelofelijke gevoeligheid. De hulpdiensten zeggen: die man doet een beetje raar. Maar Mr. Bark blijft voelen: ik snap er niks van, maar om een of andere reden is die pop belangrijk voor hem, ik leg ze daarom op hem. Voor mij geeft het stuk aan dat we lijden onder onze taligheid. Wij vinden taal zo belangrijk. Wij gaan mensen ondervragen, wij gaan lijsten aflopen. Maar al die andere gegevens - wat je hoort, ziet, proeft, voelt, ruikt,... - zijn zo’n belangrijke bronnen van informatie, en daar doen wij niets mee.
Zou het kunnen dat Mr. Bark zo gevoelig is, omdat hij zelf zwaar getraumatiseerd is? Er is immers niet alleen de recente dood van zijn vrouw, maar ook zijn oorlogsverleden in het land van Mr. Linh dat hij niet kan verwerken. Hij zegt onmiddellijk over de pop: “Mooi kindje hebt u daar.” Hij wil meteen meegaan met het verhaal van Mr. Linh.
Ja, voor mij is de vluchteling een uitnodiging aan ons. Om verder te geraken als mens. Want iedere familie heeft zijn vluchteling. Ze komen alleen niet allemaal uit Irak en Syrië. Het kan de tiener zijn waarvan je denkt: waar heb ik dat aan verdiend? Het kan het familielid zijn waarvan je denkt: ik snap niet dat die een depressie heeft. We kennen allemaal een vluchteling. Het is alleen door hem of haar te ontmoeten en er contact mee te houden, met dat gevoel, dat we kunnen groeien als mens. Wat doet dat met mij? Dat ik een ander kan ontmoeten die heel andere omstandigheden meegemaakt heeft. Ik snap waarschijnlijk niets van wat jij meegemaakt hebt tijdens die vlucht. Hoe zou ik het ook kunnen begrijpen? Maar wat als ik in mijn leven een woord als vernedering kan terugvinden? Kan ik een woord als machtsmisbruik terugvinden? Machteloosheid? En kan ik van daaruit zeggen: ik kan je vertellen wat het voor mij is, vertel eens wat het voor jou is? Ik denk dat dat de weg is die we moeten gaan om de andere te ontmoeten, vertrekkende van ons eigen verhaal. Dat is in elk geval wat Mr. Bark doet. Zijn wij bereid met onze vermoedens te werken? Zijn wij bereid de ander te ontmoeten? Durven we zeggen: misschien ben ik verkeerd, zoals Mr. Bark zo ontroerend mooi doet. Mr. Bark zegt nooit: “Weet je wat je hebt?” Mr. Bark zegt: “Ik val je misschien lastig … ik wou vertellen over…” Mr. Bark is bereid om te tonen aan de ander: zo kijk ik ernaar. En wij dreigen door toenemende professionalisering terecht te komen in een houding van: ik weet wat jij hebt, we gaan je naar een goede plaats brengen, pak die pop maar bij je en zie dat je morgen klaar staat. Dat is ons gevaar.
Een heel moeilijke vraag: hoe zou dat te vertalen zijn in een overheidsbeleid? Want van al die dingen die u nu aangeeft, zien we zo weinig in de manier waarop de overheid handelt. Daarnaast zijn er natuurlijk heel wat burgerinitiatieven en dat is heel hoopvol. Burgers die zaken zelf in handen nemen en dingen proberen te doen. Maar hoe zou een overheid zoiets kunnen aanpakken?
Precies door het burgerinitiatief het belangrijkste initiatief te vinden. Kijk, verschillende keren wordt er in het stuk verwezen naar de mensen in het park: ze lopen zo snel, ze lijken niet te reageren. Dat houdt ons een spiegel voor. De massa die loopt maar voort en staat niet stil. We verwachten dat de overheid het oplost. Soms mis ik een overheid die zegt: dat ben ik beu, wat ga jij als burger doen? Wij zijn eigenlijk partners daarin. De burgerinitiatieven, dat is Mr. Bark, dat is de buurt, dat is de wijk. Daar staan we ver van. Wij hebben schroom. Je hoort veel mensen zeggen: ik zou eigenlijk wel iets willen doen, maar ik weet niet hoe of wat. Ik heb al dikwijls tegen de minister gezegd: we hebben wel tele-onthaal, maar we hebben geen tele-sociaal. Mensen die willen helpen zouden op een eenvoudige manier in contact gebracht moeten worden met mensen die hulp nodig hebben. Men moet ook ernstig nemen dat schroom niet betekent dat mensen vijandig zijn of afwerend staan. De burgerinitiatieven niet alleen een mooi teken van burgerschap vinden maar ze mogelijk maken en actief ondersteunen. Dat is de eerste opdracht. Het gaat in de eerste plaats om de burger, niet om de verpleegkundige, de dokter, de psychiater. We moeten het normaal vinden dat iemand die uit abnormale omstandigheden komt tijd nodig heeft om naar onze normaliteit te komen.
U leest het verhaal als een parabel over wat er nu aan de hand is?
Ja. In zijn droom gaat Mr. Linh op zoek naar een bron. Dit is een verhaal van het zoeken van iemand naar waar hij opnieuw kan beginnen. In Kunst op de vlucht trof iets mij. Er was toen een muzikant aanwezig, een voormalige vluchteling die inmiddels geïntegreerd is, werk heeft en goed Nederlands spreekt. Toen hem gevraagd werd iets te spelen, speelde hij plots een nummer in zijn eigen taal uit zijn land van herkomst. De emotie is nog altijd ginds en die heeft onze warmte nodig We moeten durven zeggen: ik heb er niks van begrepen, maar ik vond het wel een mooi nummer. Dat helpt die warmte, die bereidheid om te ontvangen. Buitenlanders zeggen vaak over ons: jullie hebben een hele zachte taal. Dat wil zeggen dat zij naar het timbre van de taal hebben geluisterd, niet naar de woorden want die begrijpen ze niet, maar wel naar de zachte klanken. Zo’n opmerking is een uitgestrekte hand.