FC Bergman behoort tot het opwindendste wat het Vlaamse theater de afgelopen tien jaar heeft voortgebracht. De reden is eenvoudig: het jonge Antwerpse gezelschap kent geen voorbehoud. Zelfs de minder geslaagde producties zijn voelbaar bezield met een koppige bezetenheid. Gaan alle voorstellingen van FC Bergman wezenlijk over het gevecht van de mens met wat hem overstijgt, dan leggen alle creatieprocessen zélf daar getuigenis van af.
Het gebeurt maar zelden dat een theatervoorstelling zo’n indruk nalaat, dat ook toeschouwers die elkaar van haar noch pluim kennen de nood voelen om achteraf hun indrukken met elkaar te delen. Wanneer dat gebeurt, weet je dat er iets bijzonders aan de hand is. Na de première van FC Bergmans Van den vos (2013) in de Antwerpse Bourlaschouwburg bleef de Nederlandse dame naast mij aanvankelijk stil in haar stoeltje zitten. Aangezien ik hetzelfde deed voelde ze zich gesterkt om zich even later tot mij te wenden en bijna fluisterend te vragen: ‘Hebt u wel vaker zoiets gezien?’ Het eindigde aan de bar met een glas en een onverwacht intiem gesprek over wat we net hadden beleefd.
Het markeert de inzet maar ook de impact van alles wat FC Bergman onderneemt: artistiek voldragen of niet, elke voorstelling van deze zes jonge makers is minstens een gebeurtenis. Daarmee bedoel ik niet dat FC Bergman mikt op belevingstheater of ervaringstheater – die uitgewoonde termen ruiken naar marketing, naar de trucen van de entertainmentfoor. Waar de ‘ervaring’ gericht is op de de oooh’s of aaah’s van het spektakel, is het FC Bergman te doen om een moment van (gevoelsmatig) inzicht, om het begrijpen van een diepere waarheid over het bestaan, ook al is die waarheid bijzonder onaangenaam. Theater moet voor de Bergmannen een levende happening zijn, een uniek en niet-reproduceerbaar samenzijn waarbinnen zich een collectief inzicht kan vormen. Als een gordijntje van ‘weten’ dat heel even opengaat – vandaar de nood om er achteraf tegenover elkaar lucht aan te geven. ‘Voelde u dat ook?’
Van den vos is zonder twijfel de beste voorstelling die FC Bergman tot nu toe heeft gemaakt: een magistrale allegorie over het kwaad dat in elke mens schuilt, over de geniepige vos die schuilt in elke brave burgerman. Geen wonder dat de symbolische verzamelplaats van die bourgeois daarvoor op de schop moest: het gezelschap liet de parterre van de burgerlijke schouwburg volledig uitbreken en omvormen tot een marmeren zwembad, waarrond de acteurs speelden. De toeschouwers zaten op de balkons en keken neer op dit schouwspel van zelfonthulling. Van den vos was een sterk staaltje totaaltheater waarin tekst, spel, video en muziek naadloos in elkaar pasten. Het ligt voor de hand dat niet alle voorstellingen van FC Bergman dat niveau halen. Voorganger Terminator Trilogie (2012), gemaakt op locatie in de Antwerpse haven, miste inhoudelijke diepgang en dramaturgische precisie. Toch blijft de vaststelling dat zelfs de mindere voorstellingen van FC Bergman in het geheugen blijven gegrift. Dat heeft enerzijds te maken met de intensiteit en de explosieve energie waarmee de zes makers hun voorstellingen injecteren, anderzijds met hun compromisloze vormkeuzes.
Stef Aerts, Matteo Simoni, Thomas Verstraeten, Bart Hollanders en Marie Vinck – alle geboren tussen 1982 en 1987 – kennen elkaar van hun studies aan de Artesis Hogeschool, het voormalige Herman Teirlinck Instituut in Antwerpen. Podiumtechnieker Joé Agemans vervoegde de ‘Foute Club’ ( of ‘Football Club’) Bergman een jaar later. In 2008 creëert een deel van de groep een anarchistische en snoeiharde bewerking van Harold Pinters De thuiskomst, die in Oostende op Theater Aan Zee 2009 de Jong Theaterprijs wegkaapt. Nog in 2009 volgt een productie met de onhandelbare naam Wandelen op de Champs-Elysées met een schildpad om de wereld beter te kunnen bekijken, maar het is moeilijk thee drinken op een ijsschots als iedereen dronken is. De voorstelling, losweg geïnspireerd op het Inferno van Dantes Divina Commedia, is nog het best te omschrijven als een boeket ontploffende beelden: groots, monumentaal en gevaarlijk, in de meest letterlijke zin van het woord. Voortdurend zetten de zes performers het eigen lijf op het spel in dit bal infernal waarin ze vliegen, van balustrades duiken, spelen met vuur en hele machinerieën de scène op sleuren. Wat beklijft is de hartstocht: deze zes hebben iets te vertellen, hun noodzaak brandt, al is hun ervaring beperkt en de beheersing van hun medium pril.
Daar komt verandering in wanneer de Bergmannen in 2013 opgenomen worden in de makerspool van het Antwerpse Toneelhuis. Die snelle ‘recuperatie’ – ze zijn dan nauwelijks vijf jaar bezig – zorgt hier en daar voor een opgetrokken wenkbrauw, want de vrees leeft dat de grote machine van het stadstheater hun temperament zal temmen, dat FC Bergman ‘salonfähig’ zal worden. Tegelijkertijd zit er iets fout-romantisch aan dit verlangen om de groep ‘puur’ en ‘punk’ maar dus ook klein en onmachtig te houden, alsof de authenticiteit van een maker wordt afgemeten aan de omvang van zijn lijden. Een productioneel loodzware voorstelling als Wandelen op de Champs-Elysées… had FC Bergman fysiek bijna gekraakt. Het Toneelhuis belooft een artistiek gesprek maar vooral ook de juiste technische en logistieke omkadering om de grootse dromen van de zes waar te maken. FC Bergman maakt de sprong naar professionalisering en bewijst met een voorstelling als 300 el x 50 el x 30 el dat de machine hen niet temt, maar dient. Niet zozeer doordat er op de scène van de Bourlaschouwburg een volledig dorp verrijst, inclusief achterliggend dennenbos, maar vooral doordat zes jonge gasten erin slagen om de hele technische ploeg en het decoratelier van de schouwburg mee te krijgen in de verwezenlijking van deze quasi-onmogelijkheid. Noodzaak werkt aanstekelijk, zo blijkt.
Wat FC Bergman te vertellen heeft, is niet te scheiden van de manier waarop ze het vertellen, en zowel inhoud als vorm mikken daarbij op ‘grootsheid’. Het gezelschap heeft een voorkeur voor het werken op grote locaties (in een minderheid van de gevallen de schouwburg), met grote groepen (figuranten) en grote gebaren (pyrotechniek, special effects). Niet omdat het per se verlekkerd is op effectbejag, maar omdat hetgeen het kwijt wil die aanpak vraagt, neen eist – de steeds terugkerende mededeling van FC Bergman verdraagt simpelweg geen intieme setting. Het gaat bij de Bergmannen nooit om het particuliere, om individuele drama’s of kleinmenselijke emoties. Steeds staat er meer op het spel. In het universum van FC Bergman is het menselijk bestaan een aaneenschakeling van tragische pogingen om vat te krijgen op het onbegrijpelijke. De mens tracht met de moed der wanhoop zijn leven vorm te geven, maar hij stuit steeds, hoezeer hij ook spartelt, op krachten die hem overstijgen. Die worsteling, met veel liefde getoond, ziet FC Bergman als de essentie van het leven. Het naïeve geloof in de maakbaarheid van de wereld is gedoemd tot mislukken, maar het falen is geen eindpunt, wél het vertrekpunt voor een nieuwe onderneming. En voor alles is dat falen schoon om te zien.
Schoonheid is een noodzakelijk contrapunt van dit schijnbaar nogal pessimistisch-existentialistische wereldbeeld over de worstelende mens. De schoonheid van elke machteloze poging tot verzet tegen het lot genereert een zingeving die FC Bergman voorbij een makkelijk deterministisch nihilisme stuwt. Dat is bij uitstek het geval in Het land Nod (2015), een voorstelling waarin kunst een letterlijk maar vooral metaforisch schuiloord wordt voor de vermoeide, kleine mens. Hoewel Het land Nod geen meesterwerk is als Van den vos, valt het opnieuw op hoe meticuleus inhoud en vorm samenvallen, hoe een grote, existentiële strijd voor overleving vorm krijgt in even grote gebaren en dimensies. De impact van de ruimtelijkheid is in deze voorstelling nauwelijks te onderschatten, en dat stemt tot nadenken. Dertig jaar dominantie van de kleine zaal heeft niet alleen theatermakers maar ook toeschouwers doen vergeten wat het betekent om – nog voor er ook maar één dramatische handeling is gesteld – binnengevoerd te worden in een grote ruimte, niet in een huiskamer of huis clos, maar in een ruimte die een ander universum weet te belichamen. Het contrast van het kleine acteurs- (of toeschouwerslichaam) met de dimensies van een wijdse locatie spreekt zonder woorden: het legt de mens tegen de meetlat van de wereld, niet omgekeerd.
Voor Het land Nod heeft FC Bergman de Rubenszaal van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen nagebouwd: een exacte kopie, op ware grootte. Het prestigieuze museum is al sinds 2011 gesloten voor restauratie, en Het land Nod begint op het punt dat de kroonzaal bijna onttakeld is van haar imponerende kunstwerken. Technici in blauwe stofjassen dragen bij binnenkomst van het publiek net het voorlaatste schilderij buiten. Nu hangt er alleen nog Rubens’ De lanssteek, een schilderij van herculische proporties en een indrukwekkende symbolische uitstraling, zelfs in de wetenschap dat het een kopie is. In deze enorme ruimte, en tegenover dit enorme schilderij, kan de mens alleen maar verschijnen als onbetekenend, nederig wezen. Het valt trouwens op dat de Bergmannen zichzelf de laatste jaren steeds sterker wegcijferen uit hun eigen decors. In Terminator Trilogie lag een naakte man hulpeloos (en bij de première: in verschrikkelijke weersomstandigheden) op een uitgestrekte betonvlakte, terwijl in de verte gigantische containerschepen onverschillig hun koers aanhielden. In Het land Nod verschijnen en verdwijnen de zes performers voor het reusachtige schilderij als toevallige passanten. Ze vertolken geen ‘personage’, maar beklemtonen door hun fragiele lichamen vooral de grootsheid van het omringende geheel. Het is een paradox van hoogmoed en nederigheid: weinig (jonge) gezelschappen durven aan hun huis zo’n hoge productionele eisen stellen, om zichzelf vervolgens door die megalomane decors weg te laten spelen.
Het gevecht van de mens tegen de hem omringende krachten krijgt in Het land Nod gestalte aan de hand van de wat schlemielige restaurateur (Stef Aerts), die moet vaststellen dat deze Rubens gewoon té groot is: het schilderij geraakt niet meer door het portaal van de zaal. De tragikomische pogingen die hij doorheen de voorstelling zal ondernemen om het doek alsnog buiten te krijgen – van het afzagen van de lijst tot het dynamiteren van het portaal – vormen maar een dun slapsticklijntje aan de oppervlakte van Het land Nod. Daaronder ligt een onderzoek naar wat de ruimte betekent, wat de museumzaal aan mogelijke betekenissen bevatte – in het verleden – of in de toekomst kan bevatten. De sterspeler van Het land Nod is onbetwistbaar de Rubenszaal zelf, die onder onze ogen transformeert van een reëele ruimte (waar mensen komen schuilen tegen de regen) naar een metaforische plaats. FC Bergman definieert die plaats als schutplek tegen de oorlog, als vluchtelingenkamp, als plek van individuele bezinning, maar bovenal: als levende plek. Het museum is allesbehalve museaal: het leven stormt er binnen en buiten en breekt door de muren als het moet, zoals in een prachtige choreografische variatie op de beroemde Louvre-scène uit Godards Bande à part.
Het land Nod is daarmee een nieuwe schakel in een parcours van dit jonge gezelschap dat erin slaagt om, ondanks het vroege (en internationale) succes, dicht bij zichzelf te blijven en zich telkens opnieuw vol overtuiging te geven. In een notendop bevat Het land Nod alles waar FC Bergman voor staat: de illustratie van een tragisch wereldbeeld, uitgedrukt in monumentale vormen en bezield door de energie van zes jonge makers die, ook volwassen geworden, nog niets van hun verfrissende radicaliteit hebben verloren.
Evelyne Coussens in MEST#10, juni 2015