De hemel van de verbeelding

Sinds de aangekondigde besparingen woedt opnieuw de discussie over de noodzaak van overheidssubsidies voor de kunsten. Het is een discussie die steeds opnieuw opduikt, zeker in tijden van crisis. Er wordt een beeld ophangen van een sector die veel (belasting)geld opslorpt en weinig opbrengt, twee zaken die wetenschappelijk weerlegd kunnen worden.

De Leuvens hoogleraar economie en bedrijfswetenschappen Bart van Looy rekende uit dat het Vlaamse kunstenbudget voor 2013 – 89 miljoen euro structurele steun voor kunstenorganisaties – neerkomt op 14,4 euro per Vlaming per jaar. Dat is iets meer dan één euro per maand. (DS 14/10/2014) Een sector die belastinggeld opslorpt is de kunstensector dus duidelijk niet.

Ook de economische meerwaarde van een levendige artistieke sector is meer dan eens wetenschappelijk aangetoond. Bart van Looy stelt dat de subsidies die kunstenorganisaties krijgen twee tot drie keer het investeringsbedrag genereren (horeca, transport, stads- en streekontwikkeling, internationale uitstraling,…). Ook een sector die niets opbrengt is de kunstensector dus duidelijk niet.

Maar de kunstensector heeft daarnaast ook een opbrengst die niet in cijfers kan worden uitgedrukt en die zijn meest wezenlijke bijdrage is tot de samenleving: schoonheid, ontroering, inzicht, verbeelding, bevraging, …

Het Antwerps Kunstenoverleg (AKO) vroeg vorig seizoen aan meer dan zestig persoonlijkheden uit Vlaanderen om een brief over de waarde van kunst te schrijven aan een geliefd persoon. Die brieven werden verzameld onder de titel De hemel van de verbeelding. Het boek is, hoe kan het ook anders, zeer divers geworden. Nuchtere brieven naast heel emotionele, brieven vol argumenten naast zeer persoonlijke brieven, politiek geïnspireerde brieven naast anekdotische brieven, brieven naar kinderen en kleinkinderen naast brieven aan dode bewonderde kunstenaars. En dat was ook de bedoeling: een koor van heel verschillende stemmen die vanuit heel verschillende invalshoeken zeggen wat kunst voor hen persoonlijk en voor de samenleving betekent.

Als toemaatje publiceren we twee brieven die net de deadline misten, maar precies zeggen waar het op staat. Een brief van zanger en televisiemaker Jan Leyers en een brief van beeldend kunstenaar Jean-Bernard Koeman.

-

BRIEF AAN EEN JONGE KUNSTENAAR
(Over de kalmerende effecten van rauwe avant-garde en ware vriendschap)

Ik weet niet hoe je eruitziet, maar ik denk dat ik wel weet wie je bent; je loopt over van ideologie, je knalt uit elkaar van verlangen om te creëren, een verlangen dat grenst aan lust. Je zou de hele wereld wel willen vormgeven, opnieuw vormgeven, anders vormgeven. Je wil een meeslepend leven. Vol waarheid en vol met dat gevoel dat je bekroop toen je het werk zag van iemand anders, nu alweer een paar jaar geleden. Toen je betoverd werd.

Jij wil bewonderd worden, en toch ook anderen bewonderen. Je wil alles weten, en toch ook verwonderd zijn. Je bent hopeloos, je bent hulpeloos. ‘Jonge kunstenaars zijn niet te helpen’, schreef de toneelschrijver Thomas Bernhard reeds. Ik wil je iets vragen;
ik hoop dat je naar de academie bent geweest?
Een academie is een leugen, maar er is niks anders; het is de enige ideale habitat voor een jonge kunstenaar. Het is het enige dat helpt. Blijf er zolang als je kan, om het te misbruiken. Je kunt er medestanders vinden, geen collega’s, maar medestanders. Strijders. Je zal ze nodig hebben voor de kalmerende effecten van rauwe avant-garde en ware vriendschap, want het kunstenaarschap is maar een miserabilistisch bestaantje. Je hebt er ook docenten, die kunnen je niet zo heel veel leren, maar wat je wel kan doen is van ze afkijken hoe ze hun kunstenaarsleven invullen. En dat bedoel ik letterlijk; wat doet een kunstenaar in godsnaam op dinsdagochtend? Als je slim bent, kijk je precies de juiste methodes af. Ik hoop voor jou dat de dialoog met die docenten handelt over herbronning, over helderheid en bekrachtiging. En dat ze je niet alleen maar zitten te corrigeren. Ik hoop ook dat ze streng zijn en je om de oren slaan.

Ik schrijf je deze brief uit een verre stad, aan de andere kant van de aarde. Zo reis ik al twintig jaar de wereld rond. Voor reizen geldt hetzelfde als voor de kunst; ‘men ontdekt geen nieuwe werelden als men niet bereid is om eerst, en voor lange tijd, de oever los te laten’, zo schreef André Gide.
Maar ik wil proberen het niet over mezelf te hebben, ook al is dat mijn enige perspectief. Mensen hebben het altijd maar over zichzelf, of: als ze in het buitenland zijn, over hun eigen land, vermomd als zichzelf; ik ben dat kotsbeu. Als je mensen naar de zin des levens vraagt komen ze met hun eigen levensverhaal op de proppen, als je kunstenaars naar het wezen van de Kunst vraagt, antwoorden ze met hun eigen carrièreverloop. Er moet toch meer zijn dan dat.
Op de academie wordt altijd maar gehamerd op je identiteit en je persoonlijkheid. Meestal resulteert dat in video’s van de eigen geslachtsdelen, omdat studenten de intimiteit van hun eigen lichaam verwarren met persoonlijkheid, daarbij lichtelijk vergetend dat geslachtsdelen voor een toeschouwer volstrekt inwisselbaar zijn. Daarom roep ik jou op om je identiteit eens even te vergeten en je eerst te verdiepen in wat anderen denken en doen. En wie ze werkelijk zijn. Enige empathie is zeer leerzaam. Het menselijk ego overleeft dat wel.

Het enige dat ik werkelijk van je verlang is de energie en de visie om naar het volgende te zoeken; naar het radicale, het ontbrokene, het grootse, het ultieme. Maar ook; naar het kleine, het onooglijke, het onzichtbare, het onbestaanbare, het ingetogene, maar dan ingetogen zoals; a diamond bullet right through your forehead. We willen ook ontroering. Daar zijn we allemaal bang voor, maar het is het mooiste wat bestaat. Die ontroering ontstaat bij een symbiose van theorie en praktijk. Het mooiste idee in het juiste materiaal. ‘Theorie zonder praktijk is steriel. Praktijk zonder theorie is futiel’, zei iemand eens. Ik geloof in zo’n tactiele theorie; het concept moet vervat zijn in het beeld, niet in een A-4tje ernaast. Tastbaar. Het allermooiste is het als de materialen plotseling geheel samenvallen met de intenties van het werk. Materiaal als medium. Ineengevouwen. 

De wereld is veranderd, zegt men, maar het is de enige die we hebben. Hoe kunnen we ons verhouden tot populisme, tot de Mening-itis, tot het extreem-rechtse spook. Met de verbijstering en de mentale gijzelingen van de populaire media. We kunnen dat alleen maar pareren met datgene wat we het beste kunnen; het maken van kunstwerken. Dat is volgens mij ook wat talent is; datgene doen wat je het beste kunt. Verder heb je er niet zoveel aan. Misschien zullen onze creaties niet militant zijn, maar wel politiek, als we politiek verstaan als onze houding tegenover het leven en tegenover anderen en de esthetische ervaring als een ervaring van het zich permanent afvragen. 
Als we willen dat alles blijft zoals het is, dan moet alles veranderen.

Ik wil dat jouw werk het equivalent is van een diamant die uit de lucht komt vallen. Verwondering, bewondering, liefde. Daar doen we het voor. Een werkelijke utopie, ware fictie. Een verhaal dat siddert. Kippenvel op de hersenen. 

Daar moet jij voor zorgen.
Ik hou van je.

Jean Bernard Koeman

-

BRIEF AAN MIJN KLEINZOON

Hove, 12 april 2014

Liefste Leon,

Drie maanden ben je nu, en soms meen ik in je gefrazel al een beetje melodie te herkennen, maar ik weet uit het babyboek dat dat niet kan. Ik probeer me intussen alvast voor te stellen hoe je zult klinken als je straks praat en dingen vraagt. Naar welke kleuren je zult grijpen en bij welke liedjes je je oren zult spitsen. En af en toe probeer ik me in te beelden hoe de wereld er zal uitzien als je groot bent. Niet zo best, volgens de laatste voorspellingen. Door de stijgende zeespiegel zal de helft van ons land overstromen, de pensioenkassen zullen opdrogen en alle diensten en instellingen waarmee geld kan worden verdiend zullen zijn geprivatiseerd. De overige zullen zijn afgeschaft. 
Ook over het lot van de culturele sector zijn de verwachtingen somber. Die zou te veel kosten en te weinig opleveren. Subsidies komen onder vuur te liggen, en een term als return on investment wordt tegenwoordig zonder blozen in de groep gegooid. Nadat het neoliberale virus de universiteiten en de ziekenhuizen heeft aangetast, woekert het nu ook in de wereld van de kunsten.
Ik onderken de gevaarlijke en kwalijke kanten van deze trend. Maar op het gevaar af te worden beschuldigd van ramptoerisme: wat de toekomst betreft ben ik even benieuwd als bang. Je moet weten, lieve kleinzoon, de wetten van de markt bepalen al heel lang mee hoe de kunsten klinken en eruitzien. Weinig nieuws onder de zon. Laat ik je een voorbeeld uit de wereld van de muziek geven. In de jaren veertig van de vorige eeuw waren in de Verenigde Staten (en in navolging ook in de rest van de wereld) de bigbands enorm populair: Glenn Miller, Count Basie, Benny Goodman, zoek ze maar eens op. Een bigband was een arbeidsintensieve aangelegenheid: tussen de twaalf en vijfentwintig muzikanten verdienden er hun brood mee. In Californië konden bigbands iedere avond optreden op kiosken bij de eindhaltes van de tramlijnen, waar voortdurend volk en publiek te vinden was. De tram was in die tijd in Californië even gewoon als bij ons. De Amerikaanse rubberindustrie en de bandenproducenten hadden het niet op de tram begrepen. Zij wilden de verkoop van auto’s stimuleren en wisten te verkrijgen dat de overheid in heel Californië de tramlijnen ontmantelde (alleen in San Francisco bleven ze rijden en rijden ze nog). Het bleek achteraf een van de hoofdoorzaken voor het teloorgaan van de ooit zo populaire bigbandstijl. De vooruitgang op het ene terrein – aangenomen dat je de introductie van de auto een vooruitgang wilt noemen – heeft op een ander terrein vaak desastreuze gevolgen.  
De markt heeft altijd mee bepaald hoe muziek klinkt. De markt en de technologie, maar dat zijn twee handen op dezelfde buik. De uitvinding en commercialisering van de kwaliteitsmicrofoon leidde tot een totale ommezwaai in de manier van zingen. Je hoefde niet langer de longen uit je lijf te schreeuwen om boven het orkest uit te komen, en je kon oneindig veel meer dynamiek en nuance in je interpretatie leggen. Zonder goeie microfoon geen fluisterende Chet Baker. Funk kon pas worden uitgevonden nadat de basgitaar degelijk kon worden opgenomen en weergegeven. Vandaar dat ik zo benieuwd ben naar hoe de wereld zal klinken als jij groot bent. Wat zal dan nog alomtegenwoordig en beschikbaar zijn, en wat zal een rariteit zijn geworden? Anders gezegd: wat zijn de bigbands van vandaag? 

Creativiteit en cultuur zijn des mensen en universeel, maar de manier waarop creativiteit vorm krijgt, hoe ze wordt geuit en gekanaliseerd, al dan niet ten gelde wordt gemaakt of beoordeeld, is tijds- en contextgebonden. Ooit droomde een Duitse cellist van een vaste stek in de hofkapel van een keurvorst. Vandaag kan hij aan de slag bij een van de elf orkesten van de Duitse openbare omroep, die in totaal 1.100 (sic) musici tewerkstelt. De kunstenaars van de toekomst zullen op andere plaatsen opduiken, zullen andere broodheren en een ander publiek hebben. En niemand die het vooraf weet. In 1962 werden de piepjonge en toen nog volslagen onbekende Beatles (zoek die ook eens op!) door platenmaatschappij Decca afgewezen. ‘Gitaargroepen zijn passé,’ luidde het oordeel van de platenbaas. En wie had twintig jaar geleden durven voorspellen dat in 2014 mensen uit de hele wereld naar Boom (sic) zouden vliegen om er een weekend lang naar dj’s te luisteren? 
Vertel het niet verder, Leon, maar volgens je grootvader schept de ware kunstenaar niet alleen zijn eigen oeuvre, maar ook zijn eigen arena. Hij begint met het herinrichten van het museum, wat zeg ik: met het creëren van een nieuw museum, van zijn hoogsteigen omgeving. Hij beplakt zuilen en pakt gebouwen in. Om een koranvers te parafraseren: de hele wereld is zijn moskee.  
Begrijp me niet verkeerd, het is me niet om het even. ik hoop uit de grond van mijn hart dat jij later nog altijd naar een degelijke muziekschool kunt gaan. Dat als jij groot bent Shakespeare nog wordt opgevoerd, Balzac nog wordt herdrukt en je in de dichtstbijzijnde stad nog een mooie uitvoering van de Pastorale kunt kopen. Eerlijk gezegd, twijfel ik daar niet aan. Ik ben een cultuurpessimist, maar nog het minst als het op cultuur zelf aankomt. Ik was jong in de jaren zeventig van de vorige eeuw. De release van een elpee door een Belgische band was toen een zeldzame gebeurtenis, iets waar we met z’n allen maandenlang naar uitkeken en aftelden. Voor de Belgische film gold hetzelfde. Vandaag verschijnen iedere maand tientallen Belgische cd’s, loopt in elke bioscoop wel een Belgische film en kun je op tv iedere dag van de week Vlaamse (en vaak heel goeie) fictie zien. Het aantal gepubliceerde  werken van Vlaamse auteurs is een veelvoud van toen. 
Dus nee, ik ben geen zwartkijker. Dat zou ook misstaan in een witboek. Zangers zullen zingen, spelers zullen spelen, schrijvers zullen schrijven. En wat het beleid betreft: als de redding van de cultuur van Europa afhangt, en van op Europees niveau geformuleerde directieven, leg je eieren dan in de Duitse mand. Je mag van de Duitsers zeggen wat je wil, maar als het op cultuur aankomt doen ze daar aan de overkant van de Rijn niet flauw. Elk zelfstandig naamwoord schrijven ze daar met een hoofdletter, maar Kultur met nog net iets meer overtuiging. En ik denk niet dat daar gauw verandering in komt. In Berlijn alleen al wonen en werken vandaag vijfduizend beeldend kunstenaars, 1.200 schrijvers, vijfhonderd jazzmusici en meer dan honderd professionele orkesten en muziekensembles. De subsidies zijn er navenant. Die aantallen moeten we ook kunnen halen. Met het hele land samen dan. Tegen dat jij groot bent.

Een warme kus.
Jan Leyers