De familie is dood! Leve de familie!
Vorig jaar moest mijn kater Darius onverwacht een spuitje krijgen. Nierfalen. Omdat het nu eenmaal geen zin heeft lijden onnodig te rekken meldden we ons daags na de diagnose bij de dierenarts. Enigszins verbaasd keek ze naar de volle wachtkamer. “Horen jullie allemaal bij die kat?” “Ja”, zei ik. “Dit is een kat met een complexe gezinssituatie.” Voor de dood wijkt alles; in zijn laatste ogenblikken heeft iedereen recht op de aanwezigheid van wie hem liefheeft. Al wie hem liefheeft. En dus stonden er vier vrouwen om de tafel van de dierenarts heen. Solidair snotterend om een kat. Nadien begroeven diezelfde vrouwen, die elkaar in andere tijden met plezier de ogen hadden uitgekrabd, de kater samen in de tuin van mijn ouders. Mijn moeder dekte een geïmproviseerde koffietafel. Voor mijn exen en mijn lief. Mijn roedel.
Wat voorafging: drie herinneringen uit mijn kindertijd.
Eén. In een onbewaakt moment – wij hadden thuis geen televisie – zie ik een fragment uit de Japanse anime-versie van Alleen op de wereld. Eén beeld blijft hangen: een eenzaam, angstig jongetje, door iedereen verlaten, worstelt zich door een sneeuwstorm. In zijn ogen, die de helft van het scherm beslaan, blinkt een traan. (Als ik er de synopsis op nalees, bestaat dat beeld wellicht niet eens. Onze angsten nemen vreemde vormen aan als we even niet kijken.) Voor het eerst besef ik dat ik enkel ouders heb. Geen broers, geen zussen, geen andere verwanten. (Ik heb ze wel, maar ik ken ze niet. Heb ik ze dan?) En dus ooit alleen zal achterblijven. Mijn dringende verzoek mij vooralsnog van een grote broer te voorzien, wordt door mijn ouders onontvankelijk verklaard. Gelukkig daagt mij, vrijwel meteen, de oplossing: wat men niet heeft, kan men stichten. Of het nu een nederzetting is, of een gezin. Dus begin ik actief te zoeken naar een huwelijkspartner. Ik ben vijf, maar daarom niet minder vastberaden.
Twee. Mijn vader citeert uit Elsschots Het huwelijk. Ergens in mijn hersenen zet zich een doembeeld vast. Dat niet. Dat nooit. Mijn safe zone blijkt een mijnenveld: liefde maakt blind, en als met de jaren je blik weer helder wordt en je klare kijk terugkeert, kan dat gruwelijk tegenslaan. Mijn bij elkaar gedroomde gezin, gebouwd op eeuwigdurende romantische liefde, dondert van zijn sokkel. In de opwaaiende stofwolken loeren, opnieuw, de grote ogen van de eenzaamheid.
Drie. In het spanningsveld tussen Hector Malot en Willem Elsschot heeft zich het grootste dilemma van het leven gemanifesteerd: vrijheid versus veiligheid. Wanhopig wend ik mij tot de enige autoriteit die ik respecteer: de literatuur. Boek na boek zoek ik naar een uitweg, maar geluk is schaars in de letteren: elk ongelukkig gezin blijkt ongelukkig op zijn eigen wijze. Tot ik – intussen ben ik dertien – ergens in de boekenkast een rij stukgelezen paperbacks ontdek: de dagboeken van Anaïs Nin. Het zijn de jaartallen op de ruggen die mij tot lezen aanzetten: als ze haar volledige leven omvatten, loop ik niet het risico mij te laten meeslepen door de euforie van het moment. Het volgende deel zal mij immers de consequenties van de keuzes uit het vorige onthullen. Voor mij ontvouwt zich een zorgvuldig gesponnen liefdesweb. Een universum vol met mannen die elk een andere rol in haar leven vervullen: vriendschap, geborgenheid, seks, warmte, financiële zekerheid, intellectuele kameraderie. Decennium na decennium bouwt Anaïs, balancerend tussen haar huwelijk en haar bonte troep minnaars en minnaressen, haar familie uit. Sommigen verdwijnen weer, anderen blijven. Voor het leven.
“I really believe that if I were not a writer, not a creator, not an experimenter, I might have been a very faithful wife. I think highly of faithfulness. But my temperament belongs to the writer, not to the woman”, schrijft Nin. Ook Jean Cocteau verwijst bij amoureuze klachten terug naar zijn kunstenaarschap: hij vat zijn dichtersleven samen als een wirwar van verstrengelde relaties. “Que dire des amitiés passionées qu’il faut confondre avec l’amour et qui sont tout de même autre chose, des limites de l’amour et de l’amitié, de cette zone de coeur auxquels des sens inconnus participent et qui ne peuvent comprendre ceux qui vivent en serie?” Een soortgelijk relatiemodel vind ik, tijdens een zondagmiddaguitstapje naar de aanpalende kast met Russische dichters, terug bij Majakovski. Zijn ‘poezenfamilie’ wordt mijn nieuwe model. Want als we onze families dan toch zelf kiezen, waarom zouden we ons dan niet omringen met onze ex-geliefden? Liefde houdt niet op als een relatie eindigt, en wie kent ons tenslotte beter dan diegenen met wie we vrijwillig jarenlang ons leven hebben gedeeld?
Als katten sterven, zijn de normen makkelijk om te buigen. Meer dan de dierenarts valt er niet te trotseren. Als mensen sterven, wordt het moeilijker. Want tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren. Onze uitvaartadministratie is niet ingesteld op het erkennen van niet-officiële significant others; op rouwkaartjes is zelden plaats voor onze dichte vrienden, ex-geliefden, minnaressen. Onze zelfgekozen extended families. De dood blijkt, net als de geboorte, bloedgebonden: zodra we ophouden met ademen, primeert ons DNA. Wellicht is het tijd dat dat verandert. Want de manier waarop onze samenlevingen en samenlevingsverbanden georganiseerd zijn, evolueert; als de rituelen en tradities dan niet volgen, schuurt dat pijnlijk. Misschien moet ik het nu alvast even melden: ik zou op mijn doodsprentje graag mijn hele roedel vermeld zien. En doe maar alfabetisch, om conflicten te vermijden.