Wat was je vroegste aanraking met de podiumkunsten?
Een fancy fair op de kleuterschool. We zijn verkleed als smurfen. Het decor is een wand van kippengaas waarop papieren bloemen zijn bevestigd. Ik kom naar de rand van het toneel en zing een lied. Het begint zo: ‘waarom vechten mensen met elkaar, waarom leven jullie in gevaar, waarom doen jullie elkaar zo’n pijn, bij ons is het leven altijd fijn’.
Een schoolvoorstelling in het jeugdtheater. De man van koekenbrood. De acteurs spelen muizen. Het decor is een keukenplank met een blik bonen en een omgevallen ketchupfles. Wanneer halverwege het stuk een ‘echte’ mens de keuken betreedt op zoek naar brood zie je (de verhoudingen in acht genomen) enkel de benen die het hele voortoneel vullen.
Op mijn vijftiende speel ik met een aantal leeftijdsgenoten Voorjaarsontwaken van Frank Wedekind in een regie van Lucas Vandervost. In die periode ontluikt het vermoeden dat kunstenaarschap vrijheid biedt.
Wanneer wist je dat je het theater in wilde?
Ik zag een overzichtstentoonstelling van Ben Vautier in het Muhka. Er lag een koffer met een ketting rond en een hangslot. Op de koffer stond: ‘si Dieu est partout il est aussi dans ce coffre’. Dat was de eerste keer dat ik dacht ‘ik wil ook kunstenaar worden’.
Dat ik een toneelopleiding volgde was eerder toevallig. Ik werd toegelaten op het Conservatorium in Antwerpen en het kostte me weinig moeite om de opleiding af te maken. Maar de liefde voor het vak en de verantwoordelijkheid die je neemt ten aanzien van je keuze zijn maar heel geleidelijk gegroeid.
Ik heb mijn afstudeervoorstelling herwerkt met muziekmakerij Think of One onder de vleugels van tg Hollandia. We hadden een mooie tournee. We permitteerden ons een naar mijn aanvoelen nogal ongebruikelijke losbandigheid op de scène. Die trokken we ongegeneerd door naast de scène. Dat was de eerste keer dat ik dacht: ‘dit is wat ik wil’.
Lee het integrale interview op e-tcetera.be